841 geen vasten koers schijnt te volgen en vaak op twee gedachten schijnt te hinken. Dit verwijt wordt gegrond op het verschil in houding der Regeering ten aanzien van de invoering van den militairen dienstplicht gedurende voorgaande jaren en thans. De Regeering is daarentegen van oordeel, dat evenbedoeld verschil in houding eerder wijst op een vasten koers dan op het tegengestelde. Immers, voorheen is bij de Regeering de invoering van de Inheemsche militie steeds verworpen op grond van de volgende overwegingende militie zou niet kunnen dienen ter vervanging van het bestaande beroepsleger bij de ver vulling van zijn politiek-politioneele taak invoering van militie zou dus tot aanzienlijke uitbreiding van het leger moeten leiden de daaraan ver bonden hooge kosten achtte de Regeering niet verantwoord. Men moet dit standpunt uiteraard beoordeelen in het licht van de toenmaals bestaande omstandigheden. Na den inval in Nederland, België en Frankrijk in Mei 1940 is duidelijk komen vast te staan, dat door de in die landen toegepaste aan- valsmethoden een aanzienlijke versterking van de mankracht voor den ver dediger een gebiedende eisch is geworden, en voorts, dat een aanzienlijke verhooging van uitgaven voor de weermacht niet alleen verantwoord, doch door de huidige omstandigheden bepaaldelijk geboden is. Dientengevolge zijn de voorheen geldende 'bezwaren tegen Inheemsche militie weggevallen: de kosten moeten worden aanvaard een uitbreiding van het leger met beroeps- personeel zou aanzienlijk meer kostenuitbreiding van het enkele jaren geleden ingevoerde kort-ver.band stelsel zou op korten termijn niet de gewenschte uitbreiding, vooral niet de uitbreiding met intellectueele krachten, opleveren. Hieruit moge blijken dat het gewijzigde standpunt der Regeering een logisch 'gevolg is van de gewijzigde omstandigheden en niet een gevolg van onevenwichtigheid in het regeeringsbeleid. In het vorenstaande ligt tevens grootendeels de beantwoording van de vragen van de heeren Salamoen en C. C. van Helsdingen, of de versterking van de mankracht niet op andere wijze zou zijn te verkrijgen. Uitbreiding van het leger met beroepsmilitairen zou, zooals gezegd, aanzienlijke uitgaven vereischen, terwijl de ervaring, opgedaan bij de werving van het goedkoopere vrijwillig kort-verband personeel uitwijst, dat met dit systeem van werving niet het benoodigd aantal intellectueele krachten wordt verkregen. Met deze ervaring is de ruime, vrijwillige aanmelding voor de stads- en landwachten niet in tegenspraak. Immers, deze vrijwilligers dienen onder geheel andere omstandigheden; ook is het nog de vraag of de aanmelding in normale tijden ook zoo ruim zal zijn. Dat het leger vroeger voornamelijk een politiek-politioneele taak had is den heer Sosrohadikoesoemo blijkbaar niet uit regeeringsmededeelingen 'bekend, want hij vraagt om een openhartige verklaring terzake. De Regeering kan het geachte lid echter mededeelen, dat Zij dit nooit verborgen heeft gehouden het is in 1927 in de Defensiegrondslagen gepubliceerd en is voorts te vinden in verschillende officieele documenten, o.a. legervoorschriften. Ook de overige veronderstellingen, die het geachte lid aan deze kwestie heeft gekoppeld zijn minder juist: de grondslag „la troupe c'est le com mandant" geldt niet alleen voor het beroepsleger, maar in niet mindere mate voor een militieleger. Niet alleen de beroepssoldaat, maar ook de milicien heeft de bevelen van zijn commandant stipt op te volgen zonder te vragen waar, wanneer en tegen wien hij moet vechten. Uit evenbedoelden grondslag kan dus onmogelijk de conclusie worden getrokken, dat het beroepsleger hoofdzaak en het militieleger bijzaak is en evenmin, dat het aantal Indone sische officieren in het Indische leger klein is en klein zal worden gehouden. Het zal den heer Sosrohadikoesoemo niet onbekend zijn, dat de aanmelding van Inheemschen voor beroepsofficier steeds gering is geweest. De meening der Regeering, dat het instellen van een „weerbelasting" door de, om welke redenen ook, van dienstplicht vrij gebleven jongelieden tot grove onbillijkheden zou leiden, is gebaseerd op verschillende over wegingen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 99