957
werkelijk in den oorlog wordt betrokken, zijn voorbereid als onderdeel van
de mobilisatievoorbereidingen van het leger.
De heer La Lau heeft na het antwoord in eersten termijn zijn bezwaren
tegen de behandeling van aangelegenheden van Departementalen aard bij den
generalen staf laten vallen. Het geachte lid handhaaft echter zijn bezwaren
tegen de combinatie van de functie van Commandant van het Leger en Hoofd
van het Departement van Oorlog en vraagt hoe de Regeering staat tegenover
het denkbeeld van het scheppen van de functie van onderhoofd of het over
dragen van tal van zaken aan het oudste afdeelingshoofd.
Een overdracht als laatstelijk bedoeld zou den factor toeval te veel in het
geding brengen en overigens zeker overbelasting tengevolge hebben ook
de afdeelingshoofden immers hebben een volledige dagtaak. Het eerste denk
beeld komt neer op de instelling van de functie van plaatsvervangend leger
commandant. Inderdaad zou een dergelijke instelling de taak van den Leger
commandant verlichten zij zou echter de benoeming van een hoogen func
tionaris tengevolge hebben, welke benoeming thans nog niet noodzakelijk
wordt geacht. Intusschen wordt in den geest van wat het geachte lid sug
gereert reeds veel bereikt door het delegeeren van bevoegdheden aan lagere
gezaghebbenden.
BESTUDEERING VAN ELDERS OPGEDANE KRIJGSERVARINGEN.
De heeren Kan en J. A. van Helsdingen braken beiden een lans voor een
ruimere detacheering van officieren in het buitenland, om de aldaar ten be
hoeve van de oorlogvoering genomen maatregelen te bestudeeren, ten einde
hiervan hier te lande ten volle profijt te trekken. De heer Kan wijst hierbij
op de zich steeds verder voltrekkende coördinatie van overheidsdiensten,
welke in de oorlogvoerende landen plaats heeft, hetgeen tot leering voor
Nederlandsch-Indië zou kunnen strekken. Het geachte lid bedenke echter,
dat in die landen nimmer te voren een concentratie van bevoegdheden be
stond, als in normalen vredestijd reeds in Indië het geval was.
Dit neemt niet weg, dat de Regeering zeer zeker, naast de bestudeering
van de over de oorlogvoering verschijnende publicaties, evenals de genoem
de leden groote waarde toekent aan persoonlijke waarneming en aan het
verzamelen van gegevens-uit eigen aanschouwing door uit te zenden militaire
waarnemers.
Zij deelt de meening van den heer J. A. van Helsdingen, dat in deze
samenleving niemand als „onmisbaar" kan worden beschouwd, doch stelt
hier tegenover, dat onder de huidige omstandigheden nauwgezet dient te
worden overwogen, op welke wijze het grootste rendement van de beschik
bare krachten kan worden verkregen, waarbij als eisch geldt, dat wat het
zwaarste is ook 'het zwaarst moet wegen. Uitdrukkelijk kan worden ver
zekerd, dat mogelijke financieele consequenties daarbij in het geheel geen
rol spelen.
Het aantal en de aard van de gegevens, welke worden ontvangen en die
van waarde zijn voor de weerbaarmaking van het land, mogen bevredigend
worden geacht. Den heer J. A. van Helsdingen kan nog worden medegedeeld,
dat meer wordt gedaan dan het geachte lid vermeentterzake wordt ver
wezen naar de memorie van antwoord op de algemeene beschouwingen,
waarin de mededeeling is opgenomen, dat „detacheering van officieren van
het leger op enkele fronten reeds heeft plaats gehad en v.z.v. mogelijk nog
verder zal plaats hebben." Voorts bestaat voortdurend contact met de be
trokken instanties in het buitenland en te Londen, terwijl bij iedere voor
komende gelegenheid contact wordt opgenomen met doortrekkende officieren
van vreemde nationaliteit op hun doorreis door Nederlandsch-Indië.
AANSCHAFFINGEN EN AANMAAK VAN OORLOGSMATERIALEN.
Den heer Soedibiokoesoemo moge worden medegedeeld, dat de door hem
in bespreking gebrachte vermindering van de materieele uitgaven in ver
band met de bijzondere omstandigheden, geenszins impliceert, dat de mate-