F. Bepaling van de grondfactoren a, a en /3 (formule IV). a en zijn vrij eenvoudig experimenteel te bepalen door een horizontaal liggend projectiel in rust tot springen te brengen. De scherfbundels worden in schuttingen opgevangen, waarna a en /3 door meting van de breedte van den scherfbundel op de schutting kunnen worden berekend. Het bepalen van den factor a brengt heel wat meer moeilijk heden mede. Deze waarde wordt bepaald door een in rust hori zontaal opgesteld projectiel tot springen te brengen, terwijl op bepaalde afstanden schuttingen zijn opgesteld, waarin de scherven worden opgevangen. Nu is a afhankelijk van 2 factoren en wel le de dichtheid van de scherven, 2e de levende kracht van de scherven. De scherfdichtheid is vrij eenvoudig te bepalen en wordt ver kregen door het aantal doorgangen in de schuttingen (2 cm dik kemirihout) te tellen. De dichtheid bekend zijnde, rijst de vraag of alle getelde door gangen wel afkomstig zijn van scherven met voldoende levende kracht. Immers, kemirihout is zeer zacht en het is niet uitgesloten dat een groot aantal doorgangen moet afvallen doordat zij zijn veroorzaakt door scherven met onvoldoende levende kracht. In de literatuur wordt een trefenergie van 8 kgm aangenomen om een mensch buiten gevecht te stellen. Een bewijsvoering voor deze aanname werd echter niet aangetroffen, zoodat gegronde twijfel is gerezen omtrent de waarde, welke aan deze aanname moet worden gehecht, afhankelijk als zij is van de grootte van het oppervlak (trefoppervlak) van de scherf. Het is duidelijk dat bv. een platte scherf, welke met de dunne zijde treft, meer uitwerking zal hebben dan wanneer zij met den platten kant treft. Het komt dan ook ratio- neeler voor, de vereischte trefenergie uit te drukken per opper vlakte-eenheid en wel per kgm/mm2. Voor het vaststellen van een bepaalde waarde zijn valproeven gehouden op rundvleesch, op spek en op een runderkop. Een valge- wicht van 10 kg, hetwelk aan de onderzijde kon worden voorzien van verwisselbare glad afgesneden stalen pennen, met trefopper- vlakken van 25, 64 en 100 mm2, werd van verschillende hoogten losgelaten. Uit deze proeven bleek lste. Het in lappen gewikkelde rundvleesch werd doorgeslagen bij valhoogten van 7.5 en 30 cm met de pennen van resp. 25 en 100 mm2. De benoodigde trefenergie bedroeg dus 0.03 kgm per mm2. 2de. Het in lappen gewikkelde spek, huidzijde boven, werd door geslagen bij valhoogten van 25, 64 en 100 cm met resp. de pennen van 25 mm2, 64 mm2 en 100 mm2 oppervlakte. De taaie en dikke varkenshuid had dus 0.10 kgm/mm2 trefener gie noodig om te worden doorgeslagen. 982

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 14