1038
Onze mitrailleur brandde weer los. Precies, als de vijand half hoog opge
richt was. De uitwerking was vreeselijk. Bij tientallen stortte de vijand neer.
Mijn helpers zagen niets. Zij werkten op hun goed vertrouwen en op hun
zenuwen, terwijl ik de eene linie aanvallers na de andere decimeerde.
De kruitdamp was om te snijden. Onze oogen werden rood en gezwollen.
Het was om te stikken. Gebruik makend van een vuurpauze, wist ik mij
naar de deur te sleepen en kon ik de lichaam en geest verlichtende lucht
met onnatuurlijke teugen ophalen. Een goddelijke verkwikking. De waar
nemer kwam naar binnen met de mededeeling, dat het buiten onhoudbaar
was geworden. Gebrek aan ruimte, machinestoring, oliegebrek en watergebrek.
Rijnders wist een halve emmer water uit de Maas te scheppen. Smits werkte
onafgebroken door, schonk koffie, en stopte de eene na de andere sigaret in
mijn mond. De mitrailleur begon te stotteren
Ik hoorde nog maar een enkele mitrailleur van onzen kant. Het slot klemde
in de doos. Wij spuwden er in, bij gebrek aan water, en we konden weer
vuren. Het doodende lood vloog weer naar zijn doel, dat nu uit rubberbooten
bestond, elk met 12 a 14 man, gewapend met geweren en mitrailleurs, op
een afstand van 1000 m. Men had onze opstelling ontdekt, en we kregen nu
de volle lading. Van tijd hadden we niet het minste begrip meer.
Het doel verplaatste zich meer van ons af. Een klap naar rechts, even het
hoogtewiel gesteld en weer „Vuur". De overlevenden stoven uiteen. Ik
grijnsde. Dan een snerpend geluid, dat ons deed schrikken. De watermantel
moest gesprongen zijn. Althans het water vloeide weg. Wederom stilte in
de kazemat. Een akelige stilte. Nu hoorde ik geen eigen wapens meer. De
vijand bracht zwaar geschut in stelling in front van onze kazemat. Met
grootere hevigheid zette de vijand de beschieting voort. Het was om stapelgek
te worden. De kazemat leek te schudden. Het einde naderde voelbaar. Een
groote Rijnaak kwam, heel gemoedelijk, de Maas afzakken en benam alle
gezicht. Toen de schuit voorbij was, waren vele Duitsche booten aan onzen
oever geland. Wij hadden nog maar vier banden munitie. Trommelvuur van
de 6 stukken zwaar geschut barstte los, op slechts één zware mitrailleur en
vier man. Wederom storing. Natte munitie. Patroonklemming. Als een too-
venaar gooide ik heel de machine uiteen. En dan weer Vuur, Vuur
Te laatEen zware granaat sloeg links onder in het gepantserde schietgat,
en sneed als het ware de pantsering en den watermantel met den loop van
de machine af. Alles verwrongen en ontzet. Weer een granaat. De machine
stootte tegen mijn borst. Het duizelde mij.
„We moeten terug", schreeuwden mijn mannen. Maar zoowel terugtrekken
als blijven was even gevaarlijk.
Ik besloot tot het eerste. Demonteerde het slot en wierp het weg. Sloeg
een flesch noodrantsoen water kapot over het resteerende paar banden
munitie, gespte koppel en pistool om, helm op, gasmasker mee op den rug.
Strekte mij uit en keek, bij wijze van afscheid naar de eens zoo prachtige
machine. Kroop omhoog, en gleed van den drempel van de kazemat, als
een slang naar den dichtstbijzijnden granaattrechter.
Kazemat 65 had afgedaan