m 3. DE UITWERKING VAN PROJECTIELEN (Hl) door J. T. G. VAN BOLDRIK, Majoor der Artillerie. 2. HET ONDER VUUR NEMEN VAN TERREINSTROOKEN. Bij het onder vuur nemen van terreinstrooken wordt er naar gestreefd, ze zoo regelmatig mogelijk met een bepaalde dichtheid te overdekken. Is de terreinstrook diep, dan kan niet worden vol staan met het afgeven van een bepaald aantal schoten op één afstand, doch moet op eenige afstanden worden gevuurd, welke vuurwijze algemeen bekend staat onder den naam „vooruitgaand vuur". De vraag is nu, hoe groot de sprongen moeten zijn en waar een dergelijk vuur moet beginnen en eindigen om een zoo regel matig mogelijke verdeeling over de strook te verkrijgen, zoodat dus met zoo weinig mogelijk munitie de gewenschte uitwerking wordt bereikt. Hiertoe is het noodzakelijk, de verspreiding van het vuur onder verschillende omstandigheden na te gaan. Als voorbeeld moge hier worden gegeven een vooruitgaand vuur op vier afstanden, waarbij de grootte van den sprong 1 X lsso bedraagt. 4V4 1274 1274 De regels a tot en met d geven de verspreiding aan in van het op elk der afstanden afgegeven aantal projectielen, de regel e de verdeeling in van het geheele beeld. Staat IV geeft beelden weer, welke onder verschillende omstandigheden worden ver kregen. Onafhankelijk van de grootte van de sprongen kan reeds dadelijk voor alle gevallen worden vastgesteld dat het vooruitgaand vuur moet aanvangen op Vz X ls50 meer dan de min-grens en dat het ware te eindigen op Vz X Isso minder dan de pZus-grens van de te bevuren strook. De strook-grenzen zijn in staat IV met een dikke lijn aangegeven. 1077 a 2 7 16 25 25 16 7 2 b. 2 7 16 25 25 16 7 2 c. 2 7 16 25 25 16 7 2 d. 2 7 16 25 25 16 7 2 2 7 18 32 43 48 50 50 48 43 32 18 7 2 e. 8 10% 12 12 10% 8 474 1% 74

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 10