Ook de grootte van den sprong is voorloopig dadelijk vast te
stellen op 1 a 2 X lsso. Te kleine sprongen veroorzaken, behalve
het tactische nadeel van meer sprongen over een bepaalde diepte,
een minder regelmatige verdeeling, hoewel het verliespercentage
gunstiger is (Vergelijk de beeldverdeelingen A5, B3 en D2).
Te groote sprongen veroorzaken een ongunstige beeldverdeeling
(hiaatvorming)Reeds bij sprongen van 2 X lsso hebben de grens-
strooken een grootere vuurdichtheid dan stukken in het midden.
Bij deze strooimaat is de beeldverdeeling zeer zeker nog aanvaard
baar, bij grootere strooimaat is zij beslist ongunstig te achten. Het
onderzoek hiernaar moge aan den lezer worden overgelaten. De
beste en regelmatigste verdeeling wordt dus verkregen bij spron
gen van 1 a 2 X lsso-
Bij de bepaling van de strooimaat komt echter nog een tweede
factor in het geding, nl. de vraag in hoeverre zij invloed kan uit
oefenen op de vaststelling van de benoodigde hoeveelheid munitie.
Bij de berekening van het aantal benoodigde projectielen om een
zekere terreinstrook met een bepaalde dichtheid te overdekken
wordt van navolgende formule gebruik gemaakt
waarinA het aantal projectielen
Os de oppervlakte van de te bevuren strook
Op de oppervlakte bestreken door één projec
tiel met de gewenschte scherfdichtheid
f een spreidingsfactor.
Reeds dadelijk blijkt dat A recht evenredig is met f zoodat het
zaak is, een bepaalde terreinstrook op zoodanige wijze onder vuur
te nemen, dat f zoo klein mogelijk zij. Wordt als eisch gesteld dat
in elk doelstrookje van een X lsso diepte minstens de gewensch
te scherfdichtheid heerscht, dan zijn de minst bezette strookjes
de waardemeters. Bij de aanname dat voor elk doelelement van
Vz X lsso diepte „A" projectielen noodig zijn, geeft beeldverdeeling
A6 van staat IV de volgende berekening voor de f-waarde.
Om de geheele terreinstrook (gelegen tusschen de dikke lijnen)
te overdekken, zijn bij geheel regelmatige verdeeling 7A projec
tielen noodig. Daar echter de beide grensstrooken veel minder
dicht bezet zijn, zouden, om ook hierop A projectielen te ver
krijgen, totaal benoodigd zijnX
5,6 X 7
7A projectielen. De
factor f is hier dus g x y algemeen
VI.
t