spreken dan de dichtheid van de boomkruinen. Een compacte boom
kruin, die veel licht terugkaatst, zal scherp geteekend en licht, een
ijle boomkruin, die veel licht doorlaat, wazig en donker worden afge
beeld.
Bij het bestudeeren van luchtfoto's voor verkennings- of kaartee-
ringsdoeleinden moet men zich voortdurend rekenschap geven van
de hiervoor in korte trekken vermelde eigenschappen en bijzonder
heden, teneinde een denkbeeld te krijgen van de wijze, waarop
de fotografische emulsie het landschap „gezien" en in licht en
donker afgebeeld heeft. Dit is een van de moeilijkste onderdeelen
van het fotolezen.
LUCHTFOTO'S VOOR VERKENNING EN KAARTEERING.
Men onderscheidt (nagenoeg) loodrechte luchtfoto's en schuin-
sche opnamen, al naargelang bij de opname de optische as der
camera (zoo goed mogelijk) loodrecht dan wel schuins omlaag was
gericht.
Zuiver loodrechte luchtfoto's van terrein, dat als volkomen vlak
en horizontaal kan worden beschouwd, zijn gelijkvormige afbeel
dingen daarvan de schaal van deze afbeeldingen kan worden be
paald door den brandpuntsafstand der camera, waarmede de foto
is genomen, te deelen door de vlieghoogte boven het terrein, dan
wel door vergelijking van overeenkomstige afstanden op de foto
en in het terrein of op het kaartblad. Zuiver loodrechte luchtfoto's
kunnen rechtstreeks (door verkleining of vergrooting) op de kaart
worden ingepast en aldus worden gebruikt om kaarten bij te
werken of aan te vullen. Hierbij dient men echter rekening te
houden met het „omvallen der beelden", d.w.z. met de omstandig
heid, dat op het terrein staande voorwerpen op de luchtfoto
scheever worden afgebeeld, naarmate zij verder zijn verwijderd
van het terreinpunt, dat loodrecht onder de plaats van opname is
gelegen.
De afbeelding van dit punt op de luchtfoto wordt nadirpunt genoemd.
Alleen bij zuiver loodrechte opnamen valt het nadirpunt samen met
het midden van de fotografische opname (hoofdpunt).
De uit een vliegmachine genomen luchtfoto's zijn echter zelden
zuiver loodrechtbij de opname wordt wel is waar de optische as
der camera zoo goed mogelijk omlaag gericht, doch afwijking tot
4° a 6° komen nog voor. Gewoonlijk zijn deze afwijkingen echter
niet grooter dan 1° a 2°, waardoor dergelijke foto's van voldoen
de vlak en horizontaal terrein bij behoorlijke verkleining ook nog
rechtstreeks voor kaarteering kunnen worden gebruikt.
Foto's met een groote helling dan 2° en (of) foto's van terreinen
met hoogteverschillen grooter dan 1/i00ste van de vlieghoogte, ver
schillen met toenemende helling en hoogteverschillen alras zoo
sterk met de kaart, dat met behulp van deze foto's slechts schets
matige aanvulling of bijwerking mogelijk is.
1094
I