schillen. Laatstgenoemde kaarten zijn slechts nauwkeurig op die plaat
sen, waar de topograaf inderdaad gemeten heeft, de rest is schetsmatig
offantasie. Fotogrammetrische kaarten daarentegen zijn in al
haar samenstellende deelen overal even nauwkeurig. Het verschil komt
vooral tot uiting bij kaarten van moeilijk begaanbare en onoverzich
telijke terreinen en in het bijzonder bij de reliëfvoorstelling door
middel van hoogtelijnen. Bij terrestrische opmeting kan als regel geen
voldoend aantal punten worden bepaald om de voor topografische
kaarten vereischte natuurgetrouwheid en nauwkeurigheid der reliëf-
teekening te verzekeren onvoldoend overzicht van het terrein maakt,
dat geheele stukken van de kaart op vermoedens worden inge-
teekend l)
Bij de fotogrammetrische kaarteering daarentegen wordt elke in
kaart te brengen lijn in het ruimtemodel afgetast, waardoor een onfeil
bare reliëfteekening wordt verkregen. In tegenstelling met de, op de
oude wijze verkregen schetsmatige hoogtelijnen, worden de isohypsen
der fotogrammetrische kaarten ook wel wiskundige hoogtelijnen ge
noemd. Over de voor- en nadeelen van beide soorten van hoogtelijnen
loopen de meeningen sterk uiteen.
HET BESTUDEEREN VAN LUCHTFOTO'S.
Bij een fotogrammetrische kaarteering worden de meetgegevens
in hoofdzaak aan de oorspronkelijke negatieven of aan diapositie
ven op glas ontleend het bestudeeren van de details der foto
grafische afbeelding zal echter steeds het best op een positieve
fcopie kunnen geschieden. Niettemin zal men af en toe daarbij ook
het negatief moeten raadplegen om na te gaan of ongewone afbeel
dingen wellicht een gevolg zijn van fouten in het materiaal, de be
handeling, enz.
Het fotografische beeld van goede diapositieven op glas of film
is over het algemeen veel duidelijker dan dat van afdrukken op
papier omdat alle details, zoowel in de lichte partijen als in de
schaduwen, erop kunnen worden waargenomen. Vaak zal men
van een slecht negatief nog een behoorlijk leesbaar diapositief
kunnen maken.
Papiercopieën (contactafdrukken, vergrootingen, enz.) kunnen
zijn contrastrijk, normaal en zacht of flauw al naargelang de over
gang van donker tot licht in het fotobeeld snel, normaal dan wel
langzaam verloopt. Voorts kan iedere foto nog in verschillende
gradaties van licht (onderbelicht) tot donker (overbelicht) wor
den gecopiëerd.
Het menschelijk oog is in staat, op papier tusschen wit en zwart
rond 30 nuances grijs waar te nemen. Denken wij deze nuances in op
volging gerangschikt op glas, dan ontstaat een zwartingsschaal, zooals
die in fig. 1 grafisch is voorgesteld. Gebruiken wij deze zwartingsschaal
als negatief, dan zullen bij juiste belichting, enz. op zachtwerkend
b Dit is een zeer groot nadeel, als men bij de fotostudie genoodzaakt
wordt, het fotobeeld met de kaart te vergelijken gewoonlijk raakt men dan
volkomen de kluts kwijt. Naar de letter moeten dan ook alle in Nederlandsch-
Indië door terrestrische opmeting vervaardigde topografische kaarten als
schetskaarten worden beschouwd en niet zooals vaak ten onrechte ge
schiedt als topografische kaarten.
1097