Bij de toenmalige stedelijke verhoudingen sprak het intusschen vanzelf, dat eenige leden der stedelijke regeering mede aan het hoofd van deze gilden stondenbij uittochten vindt men dan ook zeer dikwijls den burgemeester, schepen of thesaurier als aan voerder vermeld. De vorst mocht de gilden niet verder voeren dan tot de grenzen van hun land, zoo bijv. een Leidsch schutter slechts tot de Hol- landsche landspalen. Dit had tot gevolg dat terwijl in de 15de eeuw Jacoba en Jan van Beieren menigmaal de stedelijke schutters (van den voetboog) konden oproepen voor hun oorlogen, zulks onder Filips van Bourgondië, die reeds heer was in de meeste Neder- landsche gewesten, aanmerkelijk minder het geval was zijn oor logen waren grootendeels reeds „buitenlandsche" oorlogen. Filips ging er daarom meermalen toe over, in stede van schutters, geld te vorderen voor de betaling van zijn huursoldaten. Karei de Stoute ging op denzelfden weg voort, vormde een prachtig staand leger van huurlingen en liet de schutters meest thuis. Slechts bij zijne grootste ondernemingen, zooals de beruchte belegering van Neuss, heeft hij, met schending der privilegiën, de gilden van Sint-Joris uit zóó talrijke steden opgeroepen, dat men nooit kleuriger legermacht heeft gezien. Na zijn dood hebben de schutters weer een rol gespeeld in den Jonker Fransen-oorlog, en in den strijd tegen het Kaas- en Broodvolk voor Rotterdam b.v. zag men broeders van Sint-Joris uit gansch Holland bijeen, ofschoon vele steden ook een groot aantal gehuurde soldeniers hadden gezonden. De 16de eeuw met haar gevaarlijke, langdurige Geldersche oor logen eischte andere wapenen dan den hand- en voetboog. Het bus kruit, reeds lang in gebruik voor de groote donderbussen, die als vesting- en veldgeschut moesten dienen, werd nu ook gebruikt voor de draagbare handwapenen van het voetvolk. De stadsbesturen moesten met hun tijd meegaan en allerwegen zag men cloveniers-gilden oprichten. Ook dit waren officieele vereenigingen van schutters, niet samengekomen uit vrijen wil en uit liefde tot den wapenhandel, doch aangewezen of althans uit- genoodigd van overheidswege. Het vuurwapen, dat die eerste cloveniers gebruikten, is geen musket geweesthet droeg den den naam clover, van het Fransche couleuvre. (Van den naam „clover" komt dan de titel „clovenier".) Hun eigenlijke roeping was dezelfde als die der boogschutters, maar de tijdsomstandigheden maakten, dat ze niet zoo velerlei diensten konden doen als laatstgenoemden. De eerste plicht der gewapende burgers, het uittrekken met den vorst ter verdediging van het land, kwam zooals wij reeds vermeldden, bijna niet meer voor. Zoo voerde Karei V zijn vele oorlogen niet meer met hoplieden en gildebroeders, doch met officieren en soldaten. (Zijn pogingen, 1112

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 45