Te Rotterdam was de toestand weinig anders men kende er
evenwel nog slechts één doelen en noemde de schutterijen regi
menten. De twee regimenten, onder commando van kolonels uit
de vroedschap, waren ieder verdeeld in vier compagnieën. In de
18de eeuw klom het aantal der compagnieën echter tot twaalf,
terwijl tusschen de regimenten het onderscheid minder werd. Zoo
hoort men in de dagen van Kaat Mossel van eene compagnie No. 9.
Delft stelde zich tevreden met ééne algemeene schutterij van
slechts vier compagnieën, het groene, oranje, witte en blauwe ven
del en gedurende de geheele 17de en 18de eeuw werd niet aan
uitbreiding gedacht. Deze „stad der stille deftigheid" wenschte
niet anders dan „uytgelesen Burgers van de fatsoenlijkste slach
en van vermogen", zoodat het een spreekwoord werd, dat een
schutter van Delft „soo goet was als een vroetschap van andere,
een weynig mindere steden". Daarom is de afstand tusschen offi
cieren en minderen daar nooit zoo groot geweest als elders ook
kon men er ten tijde van oproer, beter dan in andere plaatsen, op
de schutters rekenen.
In oproerige tijden werd de nachtdienst der schutters veel
zwaarder dan gewoonlijk. Op de meeste plaatsen toch was de
toestand zoo, dat de justitie, het corps „dienders" van den schout,
weinig beteekende, terwijl een garnizoen ontbrak, omdat dit als
een inbreuk op de stedelijke vrijheden werd beschouwd. Alles
kwam dus in geval van nood op de schutterij aan, vooral in oor
logstijd, als alle troepen te velde waren. Het spreekt vanzelf,
dat de schutters daardoor hunne beteekenis beseften en tot de
meening kwamen, dat een zoo onmisbaar corps toch wel recht had
op eenigen invloed op het bestuur. Reeds in het dreigende jaar 1672
zien we hen hier en daar, zooals te Rotterdam, in dien geest met
eischen voor den dag komen en als representanten der burgerij
verlangen, eenig toezicht op de stedelijke financiën te hebben.
Stadhouder Willem III, voor wien ze opkwamen en van wien ze
alles verwachtten, voelde er echter weinig voor hij zorgde voor
andere regenten, maar liet de schutters buiten de regeeringszaken.
En ze schikten er zich in, gelijk ze honderd jaar vroeger hadden
gedaan.
In de land-provinciën, waar tot dusver de burgerij der steden
nog steeds grooten invloed had bezeten, en in zekeren zin het
algemeen kiesrecht uitoefende bij de keuze der magistraten, werd
dit in 1674 aan banden gelegd. Ook daar berustte men, zoolang
Willem III leefde. Doch na zijn dood, in het begin der 18de eeuw,
trachtte vooral in Gelderland en Overijsel de burgerij haar macht
te herwinnen en het was daar, dat de schutters voor het eerst ge
wapend optraden ten behoeve eener volksregeering. Toen de oli
garchische regenten, met de hulp van het leger, weer heer en
meester waren geworden, bleef het langen tijd stil, maar onder
de schijnbare rust woekerde de ontevredenheid voort. De ver-
1116