11. VAN HET WERELDTOONEEL. 1264 Het spreekt vanzelf, dat in deze weken de aandacht van de geheele wereld en ook zeer in het bijzonder van ons, zich concentreert op de besprekingen welke te Washington worden gevoerd en over het al dan niet voortzetten waarvan waarschijnlijk in de eerstkomende dagen zal worden beslist. Met de persoonlijke boodschap, welke President Roosevelt aan den Keizer van Japan heeft gezonden, als een klaarblijkelijk laatste poging om een mislukken te voorkomen, zijn zij in het laatste stadium aangeland. Maar of deze poging al dan geen succes zal hebben, bepaalt geenszins of er aan de geweldige spanning, welke over het Pacificgebied gevallen is, een einde zal komen. Want ten opzichte van deze spanning staat hetgeen te Washington besproken wordt, van hoe groot belang het mag zijn, slechts secundair. Dit mag, gezien de aandacht welke zich op het Witte Huis en zijn omgeving richt, ietwat vreemd klinken, maar niettemin is het juist. Want primair is, wat Japan doet en hetgeen waartoe het zich voorbereidt om te doen en barometer daarvoor is niet Washington, maar wèl hetgeen te Tokyo wordt gezegd en verklaard en wat zoo sporadisch wordt vernomen over de positieve voorbereidingen tot actie, welke worden getroffen, als bijv. in Indo-China en door bijzondere vlootbewegingen, waarover naar Australische mededee- lingen zoo het een en ander is komen vast te staan. Toen Japan besloot, zijn ambassadeur Kurusu naar Washington te zenden, heeft het daarbij geen andere hoop gekoesterd, dan dat het dezen super diplomaat zou gelukken, de Amerikaansche Regeering een houding van non-interventie te doen aanvaarden ten opzichte van hetgeen Japan voor nemens zou kunnen zijn om te doen met betrekking tot het vestigen van de z.g. sfeer van wederzijdsche welvaart in Oost-Azië, waarbij het taak van den Japanschen afgezant zou zijn, om de Regeering te Washington ervan te trachten te overtuigen, dat de Vereenigde Staten van deze Japansche plannen niet het minste nadeel zouden ondervinden, dat zij tegen gereede betaling de volle beschikking zouden houden over de grondstoffen, welke zij noodig hebben, dat de Philippijnen onaangetast zouden blijven en dat in het uiterste geval, bij een eventueel uitbreken van een oorlog tusschen Duitschland en de Vereenigde Staten, Japan zeer groote voorzichtigheid zou betrachten om in te gaan op een Duitsche suggestie, dat Amerika dan de aanvaller zou zijn en het drie-mogendheden-verdrag tegen Amerika in werking zou moeten worden gesteld. Alleen het op den schouder torsen van een zak met zulk soort plechtige beloften kan den heer Kurusu bij zijn aankomst te Washington aanleiding hebben gegeven tot zijn optimistische uitlatingen en beschouwingen. Men heeft blijkbaar gerekend op een op koele zakelijkheid steunend opportu nisme, dat de Vereenigde Staten den in materieelen zin, schijnbaar voor- deeligsten weg zouden kiezen en zich door het aanvaarden van beloften, welke Amerikaansche belangen heetten veilig te stellen, buiten de ontwik kelingen in Oost-Azië zouden houden. Dat het Amerikaansche standpunt positief anders bleek te zijn en dat er zeer brandende belangstelling bleek te staan voor de problemen van China en het Zuidelijk deel van den Pacific, in weerwil van alle schoone beloften, is den heeren ongetwijfeld een ernstige teleurstelling geweest en bij het verder verloop der besprekingen werd toen tweede taak, deze zoo rekbaar mogelijk te maken en zooveel mogelijk tijd te winnen, om het oogenblik, dat hun afbreken onvermijdelijk zou worden, omdat zij geen verder nut meer zouden kunnen hebben, met de voorbereiding tot een daadwerkelijke

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 98