Als gevolg hiervan werd bij besluit van den kommissaris- generaal burggraaf du Bus de Gisignies van 29 Mei 1827 No. 20 „in aanmerking genomen, de menigvuldige en goede diensten, door de schutterij en de vrijwilligers van Semarang, gedurende de bestaande onlusten, inzonderheid op het laatst van 1825 be wezen" en wilde de kommissaris-generaal „aan de ingezetenen van Semarang in het algemeen, en in 't bijzonder aan de schutterij en denog overgeblevene vrijwilligers een blijk van tevredenheid geven". Dierhalve werd aan de stad toegestaan, het voeren van een wapen, zijnde „een azuur veld bevattende in het midden en op den voorgrond eene maagd (van zilver), het hoofd met eik en lauren gekroond, rustende met de regterhand op den kop van een achter haar liggenden leeuw (van goud), in deszelfs regter voorpoot vasthoudende negentien pijlen, en met de linkerhand op een akker, met de legende „Semarang", er onder geplaatst het veld met eene kroon van vijf burgten gekroond". Ten tweede werd aan de schutterij verleend een vaandel, waarop „het wapen van Z. M. den Koning aan den eenen kant, op een blaauw en geel veld, en aan de andere zijde dat van de stad Semarang, vastgehecht aan een stok met gouden kwasten, en een hellebaard aan het boveneinde". Ten derde werd bepaald „dat aan de overgebleven vrijwilligers van September 1825, toen de residentie door de muitelingen be dreigd werd, die tegen dezelven zijn uitgetrokken, als een blijk van tevredenheid over het alstoen door hen aan den dag gelegd manmoedig gedrag zal worden uitgereikt eene medaille, zijnde het Wapen van de stad Semarang, met de legendeSenatus Populusque Samarangensis, en aan de andere zijde, in den omtrek den naam en voornaam der vrijwilligers, met de legende in het midden: Vrijwilligers, Gedong, Demak, September 1825, welke medaille aan een geel en hemelsblaauw lint zal worden gedragen". DE SCHUTTERIJ ALS RIJKSINSTELLING. Nadat koning Lodewijk in zijn vierjarige regeering vergeefs allerlei plannen had uitgedacht, om, met hulp van bestaande organisaties, dus ook van de schutterij, te voldoen aan de militaire eischen van zijn broeder, kwam eindelijk in 1810 de groote Na poleon zelf met zijne onverbiddelijke maatregelen. Met het bestaande kleine huurleger en de half gewapende en half geregelde burgermassa's was hij natuurlijk niet tevreden. Een volksleger als dat van 1799 kon hem niet behagenhij moest burgers hebben, die niet gedurende enkele weken, maar voor eenige jaren opkwamen. Hij nam dus niet de mannen van 18 tot 60 jaar, of van 18 tot 50, doch alleen den eersten ban daarvan, d.w.z. de jongelingen beneden de vijf en twintig jaren. Zoo smeed de hij zijn militie uit het smeedbaarste, beste deel der schutterij. De overigen liet hij voorloopig aan hun lot over. In 1812 even- 20

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1942 | | pagina 16