Fig: 40
altijd in een verhouding kan worden uitgedrukt, bv. hi h2
Si'Mi S2'M2 e.d. De waarde van y^ is dus voor eiken afstand
constant en onafhankelijk van de springhoogte. Het bestreken
oppervlak is immers recht evenredig met het kwadraat van de
springhoogte, terwijl daarentegen de dichtheid er omgekeerd even
redig mede is. In het punt M is dus D x Op constant, waaruit kan
worden geconcludeerd dat ook het aantal benoodigde projectielen
constant is, derhalve onafhankelijk is van de springhoogte.
2de geval.
Wordt de springhoogte zoo groot, dat een deel van den bundel
buiten beschouwing moet blijven doordat Ew bv. S2B fig.
40) wordt overschreden, dan moet worden nagegaan of S2B groo-
ter of kleiner is dan S2M2.
3de geval.
Is SoB kleiner dan S2M2, dan wordt alleen het aantal projectie
len berekend, behoorend bij oppervlakte A2B en de dichtheid in B.
Nog dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de zeer
kleine springhoogten. Is bv. de springhoogte zoo klein dat de
dichtheid aan kogels in het minimum punt grooter is dan 2,0
resp. 1,0, dan mag het bij deze groote dichtheid gevonden aantal
benoodigde projectielen niet zonder meer worden vermenigvul-
dlgd met d 2)resp- D l)-
Immers is men hier gebonden aan een bepaald oppervlak en aan
een bepaalde dichtheid. Vergrooting van de dichtheid is steeds
mogelijk door vermeerdering van het aantal projectielenhet
omgekeerde is echter niet het geval. Doet men dit toch, dan wordt
de te overdekken strook niet in zijn geheel bestreken. Er ont
staan hiatenin bedoelde strook worden bepaalde gedeelten met
een groote dichtheid bezet, terwijl andere stukken geheel vrij blij
ven.
34
sXV