5. DE MEEST GEWENSCHTE SPRINGHOOGTE. DE IN
VLOED VAN DE HOOGTESPREIDING OP DE MEEST
GEWENSCHTE SPRINGHOOGTE EN OP HET BENOO-
DIGD AANTAL PROJECTIELEN.
Bovenomschreven berekening, voor eenige afstanden herhaald
en in grafiek gebracht als fig. 42, zou ten slotte navolgenden over-
zichtsstaat kunnen opleveren.
Staat IX.
De meest gewenschte springhoogten zijn de minimum punten
van de lijnen van fig. 42. Behalve de springhoogten geven deze
punten ook het aantal benoodigde granaatkartetsen aan. Uit
staat IX valt onmiddellijk op te maken
a. Bij een kleine spreiding zou vooral op de grootere afstan
den met minder munitie kunnen worden volstaan (vergelijk
kolommen 4 en 5). Aangezien de vaststelling van het benoo-
digd aantal projectielen uitgaat van de oorlogsspreiding, geldt
dus ook hier de regelhoe kleiner de spreiding, hoe grooter
de uitwerking.
b. Zonder aan uitwerking te kort te doen mag de gemiddelde
springhoogte vrij veel varieeren (zie kolommen 6 t/m 9). Het
karakter van de lijnen van fig. 42 geeft dit ook duidelijk
weer. Een geringe vermeerdering van het aantal projectielen
verwijdt de grenzen aanzienlijk. Zoo bv. zal de gemiddelde
springhoogte bij het verschieten van 60 granaatkartetsen (in
stede van 57) op 5000 m mogen varieeren van 21 tot 44 m
(in plaats van 27 tot 37 m).
c. Bij kleinere spreiding ligt op de middelbare afstanden de
meest gewenschte springhoogte iets lager, op de groote af-
Meest
gewenschte sph.
in m bij
Aantal
benoodigde gkn.
voor D 1bij
Het aantal gkn. blijft hetzelfde
indien de gem. sph. varieert
van- totm
Geldt voor de getallen van kolom
Afstand
4
5
oorlogs-
hss50
schoots-
tafel-
hss50
oorlogs-
hss50
schoots-
tafel-
hss50
bij
oorlogs-
hs'50
bij
schoots-
tafel-
hss50
bij
oorlogs
hss5o
bij
schoot
tafel-
hss50
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1000
2000
3000
4000
5000
6000
2
6
15
25
31
37
2
6
12
20
33
46
17
23
33
42
57
35
17
23
31
38
47
64
0- 5
5-7
12-21
21 - 28
27 - 37
32 - 42
0- 5
4- 8
7-21
11-31
16 - 54
17 77
0-5
5-7
0- 5
4- 8
10- 15
16 24
28 - 39
38 - 54