Deze staat doet zonderling aan en behoeft een nadere verkla
ring.
Ie. Bij cot =0 zijn de springhoogten ook 0. Dit zijn niet de
meest economische, zoodat men ze liever grooter zou heb
ben. De eenige manier om dit te bereiken is door verhoo
ging van den terreinhoek omdat de baan van het projectiel
evenwijdig is aan het terrein, waardoor het gewenschte resul
taat niet kan worden verkregen door verkorting van de tem-
peering. Verhoogt men den terreinhoek, dan wordt eot
echter negatief en zulks des te meer naarmate men den ter
reinhoek meer verhoogt. Gaat men nu na hoe het verloop
zal zijn van de lijn "Ai f( <ut bij negatieve co t dan
ziet men dat dit een sterk stijgende lijn is, immers zal Ai
CO zijn zoodra o>t a daar dan de verspreidingske
gel het terrein niet meer snijdt.
Bij sph. 0 gaat 50% van het aantal projectielen verlo
ren omdat deze een negatieve springhoogte hebben. Door
verhooging van den terreinhoek zou men oogenschijnlijk eco
nomischer uitkomen echter gaat dan de uitwerking zelf door
de negatieve co t zoodanig achteruit, dat meer wordt verloren
dan gewonnen. Theoretisch is de eenige oplossing het lood
recht omhoog brengen van den vuurmond over het aantal me
ters, dat overeenkomt met de meest gewenschte springhoogte.
Deze oplossing is uit den aard der zaak onmogelijk men
moet derhalve met de optredende omstandigheid genoegen
nemen.
Zeer opvallend is de variatie in meest gewenschte spring
hoogte. Dat zij bij oploopend terrein moet worden vergroot,
was bekend dat echter bij afloopend terrein ook moet wor
den verhoogd is iets, dat minder voor de hand ligt. Inderdaad
zal het enkele schot aan uitwerking inboeten. Onder normale
omstandigheden zal op de kleine afstanden de meest ge
wenschte springhoogte 4 maal de hss50 van de schootstafel
bedragen. Op de grootere afstanden gaat door de grootere
hoogtespreiding een groot deel van de hooge springpunten ver
loren door te weinig tref energie van de kogeltjes, zoodat de
dichtbezette middenmoot van het spreidingsbeeld omlaag
moet worden gebracht, waardoor de meest gewenschte spring
hoogte op deze afstanden kleiner zal zijn dan 4 X hss50 van
de schootstafel. Loopt het terrein nu af, dan ontstaat de toe
stand, aangegeven in fig. 46. In dit geval gaat reeds 25% der
schoten geheel verloren door te geringe springhoogte en nog
meer indien zij, zooals het oude HSA. voorschreef, nog meer
omlaag moet worden gebracht. Dit verlies is veel grooter
dan de winst aan uitwerking van het enkele schot. Bij op
loopend terrein wordt het bestreken oppervlak zeer veel klei-
2e.
44