wapen kunnen zijn, doch ook een effectieve uitwerking kunnen
hebben.
Met de opleiding van valschermtroepen is Japan onder leiding
van Duitsche instructeurs hard bezig. Het gebruik van deze troe
pen is in China een mislukking geworden.
Het Japansche infanteriegeschut, meestal krombaangeschut,
heeft goed voldaan. Het verleende den noodigen steun bij oord
en dorpsgevechten.
Het terrein noodzaakte tot het gebruik van krombaan-artillerie-
vuur (houwitsers en herggeschut)De organieke divisieartillerie
was voor dit werk ontoereikend en werd overeenkomstig de be
hoefte met afzonderlijke artillerieverbanden versterkt. Dikwijls
bleek gedragen artillerie het bruikbaarst te zijn, vooral in de
westelijke provinciën. Krachtige artillerieondersteuning was bij
den Japanschen aanval regel. De Chineesche nederlagen moeten
dikwijls aan een tekort aan artillerie worden geweten. De Japan
ners gebruikten middelzware en zware kalibers. De samenwerking
tusschen artillerie en infanterie moet bij hen uitstekend zijn ge
weest. Voor munitieaanvulling in de vuurlinie werden vaak tanks
gebezigd.
De beteekenis van den Japanschen soldaat als strijder is voor
namelijk gelegen in zijn waarde als individueele strijder. Als zoo
danig is hij ontegenzeglijk dapper. Hij is dan ook meer vechter
dan soldaat, dat wil zeggen, hij mist het gevoel voor de gevechts
discipline, welke aan een troep in het gevecht zijn onverbrekelij-
ken samenhang geeft. Dit vloeit voort uit de typisch Oostersche
en derhalve ook Japansche eigenschap, dat hij plotseling de be-
heersching over zijn zenuwen kan verliezen (amokcomplex)On
der deze omstandigheden zal hij zich dol van opwinding in het
gevecht van man tegen man storten zonder te letten op het ge-
vechtsverband van de eenheid,'waarin hij is ingedeeld. Door deze
eigenschap is hij derhalve in het handgemeeen een geduchte te
genstander. Een zoodanige attaque gaat gepaard met het uit-
stooten van een vreeselijk gebrul en met het zwaaien van wapens.
Er zijn voorbeelden uit den strijd in China dat de Japanners er
met ontbloote horst op los gingen. Dergelijke aanvallen zouden,
indien de Chineesche tegenstander de beschikking had gehad
over een voldoend aantal automatische wapens en de noodige
koelbloedigheid om deze in het gevecht met nauwkeurigheid te
behandelen, op een ontzettend bloedbad zijn uitgeloopen.
Ondanks alle moderniteiten in het Japansche leger huldigt dit
blijkbaar dus nog de theorie van Soewarof, dat de kogel „wild
is en de bajonet intelligent." Het verlies van de geestelijke con
trole over zichzelf in den strijd is bovendien de oorzaak, dat de
Japansche soldaat in het vuurgevecht een slecht schutter blijkt
te zijn, terwijl het ook daaruit voortkomende gebrek aan gevechts
discipline er bijv. den Japanschen artillerist toe brengt, eigendun-
76