de Japanners, zijn het thans de Japanners, die bang zijn en zich
nauwelijks buiten hun posten wagen wegens het guerillagevaar.
De lust tot vechten schijnt sterk te zijn gereduceerd. Er hebben
zich onder de Japansche troepen in Noord-China muiterijen voor
gedaan. Eenige eenheden zijn geheel uit de hand geraakt en voe
ren thans uit zelfbehoud op eigen houtje een tegen-guerilla tegen
de Chineezen.
Moreel en geest van den Japanschen soldaat zijn theoretisch op
twee strenge hoofdbeginselen gegrondvest. In de onlangs nog eens
weer hernieuwde voorschriften hieromtrent wordt er aan herin
nerd, dat hij niet mag vluchten en zich niet krijgsgevan
gen mag geven. Vooral in de laatste jaren van het Chineesche
conflict heeft de practijk een heel ander beeld te zien gegeven.
Van troepen, welke voor den Chineeschen weerstand moesten
wijken, werd gezegd, dat zij op hun oorspronkelijke basis terug
gingen na de gevechtsdoelen te hebben bereikt.
Het beginsel van zich niet krijgsgevangen geven werd zoodanig
opgevat, dat men het van Japansche zijde als vanzelfsprekend acht
te, dat aan vijandelijke krijgsgevangenen en achtergelaten gewon
den geen kwartier behoefde te worden verleend. Deze typisch
Japansche visie heeft in dezen oorlog ook geleid tot de conse
quentie dat van beide zijden geen krijgsgevangenen werden ge
maakt.
De karakteristieken van het Chineesche volk hebben hun onuit-
wisbaren stempel gedrukt op zijn strijders en bepalen ook hun
waarde. De Chineezen zijn vredelievend, tevreden, kalm en fata
list. Zij hebben gezond verstand, geduld, onverschilligheid, matig
heid, humor en conservatisme. Deze eigenschappen vormen zoowel
hun zwakheid als hun kracht. Het zijn meest passieve eigenschap
pen. Hun uithoudingsvermogen en passieve sterkte doen hen
onder alle omstandigheden rust en vrede vinden. Zij zijn harde
realisten. Een Chinees weet een pion te verliezen om het geheele
spel te winnen. Zijn vermogen om te lijden en niet onder te gaan
is oneindig groot. Het geheim van zijn succes is dan ook in hoofd
zaak te danken aan zijn oneindig geduld. Onverschilligheid is bij
hem een waardevolle factor om in leven te blijven. Boerenslimheid
maakt hem voorzichtig. Vandaar zijn neiging tot defensieve tactiek.
Hij is echter ongeschikt voor georganiseerd handelend optreden.
Hij haat in wezen den oorlog. Een Chineesch spreekwoord zegt
dan ook „van goede menschen maakt men geen soldaten" een
ander „wegloopen is dikwijls een deugd, die men aan zich zelf
verplicht is."
De Chinees bezit zooals gezegd, een opmerkelijk uithoudingsver
mogen. Nergens beter dan in het leger kwamen de Chineesche
„koeli"-kwaliteiten tot hun recht. In de verdediging bleek hij
taaien weerstand te kunnen bieden. Ook zijn moreel is in den
strijd gebleken van hoog gehalte te zijn. Dagenlang kon hij zon-
78