temperatuur heeft, die boven het absolute nulpunt ligt. Hierbij treedt warmt everlies op. Tegelijkertijd heeft echter ook steeds warmtetoevoer plaats, veroorzaakt door warmtestraling, afkomstig van andere lichamen in de ruimte. Is het warmteverlies door uit straling grooter dan de warmtetoevoer door instraling, dan daalt de temperatuur van het lichaam en omgekeerdzijn uit- en instraling even sterk, dan blijft die temperatuur constant. Ook het menschelijk lichaam straalt warmte uit en kan dus, afhankelijk van de temperatuur der materieele omgeving, tegelijk óf minder, óf evenveel óf meer warmte toegevoerd krijgen door instraling, waarbij we in de practijk gemakshalve slechts het uiteindelijke effect noemen door te zeggen dat het lichaam al of niet „uitstraalt". Bij warmtegeleiding wordt warmte door rechtstreeksch contact tusschen twee lichamen van verschillende temperatuur uitge wisseld. Convectie veroorzaakt de warmtestrooming in middenstoffen als lucht of water, doordat warmere, dus soortelijk lichtere deelen, worden verdrongen door koudere, dus soortelijk zwaardere deelen. Verdamping heet het verschijnsel, waarbij een vaste of vloeibare stof overgaat in dampvorm. De verdamping, die altijd warmte kost, wordt begrensd door het opnamevermogen van de omrin gende ruimte voor den betreffenden damp. Dit opnamevermogen wordt bepaald door de temperatuur in die ruimte. Is hij een bepaalde temperatuur het opnamevermogen van een (begrensde) ruimte bereikt, dan zegt men dat zij verzadigd is met den betreffenden damp. Was in de ruimte tevoren reeds een zekere hoeveelheid van dien damp aanwezig, dan is het duidelijk, dat slechts zooveel van de vloeibare of vaste stof kan verdampen, als het verzadigings-te/cort bedraagt. Terugkeerend tot de huid, kunnen we deze v.w.b. de warmte overdracht door geleiding, convectie en verdamping gemaks halve en voorloopig beschouwen als een laag van een warmte- geleidende stof, waardoorheen de warmte-uitwisseling moet plaats hebben, op volkomen dezelfde wijze dus als bijvoorbeeld door een metalen plaat van gelijkmatige dikte en samenstelling. Voor deze wijze van warmtedoorgang geldt de volgende be trekking q (ti t2)(1) waarin q warmtehoeveelheid, die per tijdseenheid door de oppervlakte-eenheid dringt, ti de temperatuur in het lichaam, t2 de temperatuur buiten het lichaam, 2 den warmtegeleidingscoëfficient, d de dikte van de plaat. Hierbij heeft q een vaste waarde, indien het menschelijk, lichaam zich in een zoodanigen toestand bevindt dat q X de lichaams- 128

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1942 | | pagina 29