De totale warmte-inhoud van een mengsel van 1 kg lucht en
X kg waterdamp bedraagt bij t° C derhalve
i! X (0.24 t 0,46 X.t 595 X) k.cal.
Nemen we X, I en t beurtelings als constant aan, dan kunnen
we deze constanten als rechte lijnen voorstellen en in een nomo
gram vereenigen. Dit nomogram nu is in wezen het Mollier-
diagram (zie fig. 7).
De I van een lucht-waterdampmengsel, voorgesteld door een
punt in het diagram, wordt bepaald door den verticalen afstand
tot de X-as. Het gedeelte tusschen de X-as en de hulp-X-as stelt
den term 595 X voor, het gedeelte tusschen de hulp-X-as en de
horizontale lijn door het snijpunt van isotherm en I-as den term
0,24 t, en het gedeelte tusschen het beschouwde punt en genoemde
horizontale lijn den term 0,46 X.t.
Het volledige Mollier-diagram is in zijn practisch toegepasten
vorm, weergegeven in fig. 7a. Hierin zijn:
a. De diagonale lijnen (links boven-rechts onder) de lijnen van
gelijken warmte-inhoud (adiabaten)
b. De nagenoeg horizontaal loopende lijnen, die lijnen van gelijke
temperatuur (isothermen).
c. De verticale lijnen, de lijnen van gelijke absolute vochtigheid
(vochtgehalte X).
d. De bundel krommen, de lijnen van gelijke relatieve vochtig
heid (R.V.).
Het Mollier-diagram stelt ons in staat, op snelle wijze na te
gaan, hoe de z.g. warmte-toestand van lucht in een concreet geval
is en hoe groot het warmte-opnamevermogen, indien twee der
drie genoemde grootheden I, X en t bekend zijn.
138
Voorbeeld I. Zie fig. 7a. Gegeven t 25° C„ X 0,010 kg waterdamp.
Hoe groot is warmte-inhoud I?
We zoeken in het diagram op, welk punt den gegeven toestand uitdrukt
en vinden hiervoor het snijpunt van de temperatuurlijn (isotherm) van 25
met de verticale lijn door X 0,010 de adiabaat door dit snijpunt geeft het
verlangde antwoordI 12 k.cal (punt 1)
De door het snijpunt loopende kromme lijn geeft aan, dat de relatieve
vochtigheid 48% bedraagt.
Wanneer we nu willen nagaan, hoe groot het warmte-opnamevermogen
van de gegeven lucht is, moeten we eerst weten, in welken gewenschten
of gegeven warmtetoestand zij mag of moet worden gebracht. Hierbij kunnen
dus opnieuw een, twee of alle grootheden I, X en t zijn veranderd.
Voorbeeld 2.
De lucht volgens voorbeeld 1, wordt op een of andere wijze gebracht op
een temperatuur van 30°. Indien hierbij X niet verandert (de absolute voch
tigheid gelijk blijft), neemt de warmte-inhoud toe tot ongeveer 13,3 cal.,
terwijl de relatieve vochtigheid daalt (35%) (punt 2).
Houden we daarentegen de relatieve vochtigheid gelijk, dan neemt de
warmte-inhoud veel meer toe, n.l. tot 15,3 cal., terwijl het absolute vocht
gehalte (X) ook stijgt en wel tot 0,0135 kg (punt 3).