149
Als het huidige vlootplan gereed is, zal de „twee Oceanen Vloot" over 365 jagers
kunnen beschikken.
Onderzeebooten.
De vloot heeft thans 105 onderzeeboten in dienst, waarvan 68 nog uit en kort na den
wereldoorlog. Nieuwe onderzeebooten zullen een waterverplaatsing krijgen van 800 tot
1.500 ton.
Deze laatste, te zamen met in vroegere jaren gebouwde „proefschepen", zullen een lichte
bewapening krijgen, doch een actieradius van 12.000 tot 15.000 mijl, voldoende dus om den
Pacific over te steken, dan wel in den Zuid-Atlantic te opereeren. In December 1940 waren
80 onderzeebooten in aanbouw.
Vliegdekschepen.
Zes vliegdekschepen zijn in dienst gesteld, nl.
le. de Lexington en de Saratogasnelle doch ouder wordende schepen van 33.000
ton, welke echter hebben uitgewezen te groot te zijn om volledig te voldoen.
2e. de Ranger en de Wasp schepen van 14.700 ton echter te klein en met 28 tot
29 mijl te langzaam bovendien te licht gepantserd om zelfstandig te kunnen worden
ingezet.
3e. de Yorktown en de Enterprise met een waterverplaatsing van ongeveer 20.000
ton en meer dan 30 mijls vaart.
Omdat het aantal vliegtuigen per vliegdekschip eenigermate afhankelijk is van het
vliegtuigtype dat wordt gebruikt, worden (in vredestijd) per schip gemiddeld 81 vliegtuigen
vervoerd, zoodat de vloot van vliegdekschepen totaal 486 vliegtuigen kan bergen. In tijd
van oorlog zullen de vier grootste vliegdekschepen echter 100 vliegtuigen per schip
dienen te vervoeren. De ondervinding met bedoeld type schepen heeft het Ministerie van
Marine doen besluiten tot den aanbouw van middelmatig groote vliegdekschepen.
De drie schepen, welke gevoteerdi zijn in Juni 1940, zullen ieder 26.000 ton waterver
plaatsing krijgen, terwijl de andere acht schepen, toegestaan na het tot stand komen der
„2-Oceanen Vlootwet" slechts weinig kleiner zullen worden. Van deze elf schepen is de
kiel echter nog niet gelegd.
Hulpschepen.
In 1940 werd de kwestie der hulpvloot ernstig ter hand genomen. Een wet voorzag
in aankoop van 175.000 ton dezer hulpvaartuigen, terwijl in 1941 nog extra de aanbouw
van 200.000 ton werd voorgesteld.
In Januari 1941 waren reeds 85 groote hulpschepen in aanbouw. In Maart d.a.v. kocht
de Marine 48 koopvaardijschepen, w.o. 12 snelle tankers. Deze tankers (met 19 mijl vaart
snelheid) kunnen de vloot van 72 millioên gallons olie voorzien. Gelet op het gemiddeld
gebruik van een slagschip, heeft men begroot dat genoemde hoeveelheid brandstof de
vloot in staat zal stellen, 800.000 zeemijlen te varen, zonder behoefte tot het aandoen van
een vlootbasis. Veel overgenomen schepen zijn snelle vrachtbooten, welke tot ammuni-
tieschepen, onderzeeboot- en watervliegtuigtenders kunnen worden omgebouwd.
Bovendien zijn onder de aangekochte schepen 14 passagiersschepen, geschikt voor
transportschip en ingericht voor het gelijktijdig vervoer van meer dan 28.000 officieren en
manschappen. Ook het leger heeft 12 schepen overgenomen, met een accommodatie voor
2.000 man per schip.
Vervolgens zijn 45 overjarige 1.200 ton jagers omgebouwd in snelle transportschepen,
mijnenleggers en -vegers, tenders en luchtafweervaartuigen. Door bovengenoemde maat
regelen heeft de vloot van hulpvaartuigen het nog steeds aangroeiende aantal van 175
reeds overschreden.
Patrouilleering en regionale verdediging.
Behalve een groote zeegaande hulpvloot, heeft de Marine enkele duizenden kleine
kust- en havenvaartuigen noodig voor kustverdediging, bescherming der van vitaal belang
zijnde kustvaart en andere doeleinden, a.d.z. patrouille-vaartuigen inclusief duikbootjagers
(van ongeveer 165 voet lengte), motortorpedobooten, mijnenvegers, sleepbooten en andere
typen terwijl onder de havenvaartuigen zijn te rekenenkleine sleepbooten, lichters,
kleine mijnenvegers, vaartuigen geschikt om havens af te sluiten, teneinde doortocht van
onderzeebooten en torpedo's te beletten. In Januari 1941 waren 96 patrouille-vaartuigen en
166 verschillende soorten havenvaartuigen in aanbouw 90 andere, inbegrepen 52 trawlers,
welke van particulieren werden gekocht, werden in mijnenvegers omgebouwd.