166
nende met eigen verkenningen te doen te hebben, verrast en met de bajonet afgemaakt
worden.
Het was moeilijk te gelooven, dat wij werkelijk door loopgraven trokken, waar de
Duitsche soldaten lagen te slapen. Heel voorzichtig slopen wij voort, hoewel eenige man
nen er naar hunkerden hun bajonet te gebruiken.
Toen wij er veilig en wel doorheen waren, begonnen de voorposten en gecamoufleerde
Duitsche patrouilles alarm te slaan. Er klonken schoten en mitrailleurs vuurden in onze
richting, doch het was te laat. Wij waren reeds veilig in het dichte bosch. Slechts een
enkele verdwaalde kogel floot nog over onze hoofden.
De nachtwaker uit het dorp bracht ons een bezoek. Hij hinkte op ons toe en zeide,
dat er den geheelen dag iemand getelefoneerd had en naar den een of anderen aanvoer
der had gevraagd.
Sterk bewapend brachten eenigen van ons Zakutney naar het dorp. Wij waren er op
voorbedacht, dat alles een list zou zijn.
Daar ontwikkelde zich het volgende telefoongesprek Zakutney begon„Welken aan
voerder moet u hebben Het hoofd van de dorpssovjet
„Neen, het militaire hoofd. Zijn er militairen in het dorp
„Ja wel enkelen" zeiden Zakutney voorzichtig. „Maar wat voor soort militairen be
doelt u eigenlijk, Russen of Duitschers
Er was een pauze en de stem ging eenigszins geërgerd verder
„Houd op met die nonsens, wie ben je, Duitscher of Rus
„Grappig is dat" zeide Zakutney, „dat wilde ik u juist óók vragen".
Heel voorzichtig aan beide kanten ging het gesprek nog een tijdje door.
Eindelijk zeide de stem aan het andere einde van den draad
„Kunt u me Uw naam niet zeggen, misschien gaat het dan gemakkelijker."
„Daar heb ik geen bezwaar tegen, ik heet Zakutney".
„Hemelsche goedheid, Zakutney Wel hallo, hoe kom jij daar. Je spreekt met Sudakov".
Zakutney dacht een oogenblik na. Toen herinnerde hij zich den naam opeens. Het
was een vriend uit zijn studietijd aan de militaire academie.
Eén ding was duidelijk. Sudakov telefoneerde vanuit de gevechtslinies en zijn een
heden lagen slechts op enkele mijlen afstand. Hij beloofde zoo spoedig mogelijk een
aantal pantserwagens te zenden om onzen heelen troep op te pikken.
Wat een bof, dat niettegenstaande de nabijheid van de frontlinie deze telefoonver
binding niet was verbroken. Zakutney is buiten zich zeiven. Na dertig dagen door den
vijand ingesloten te zijn geweest, kunnen wij nauwelijks gelooven, dat wij bijna weer
„thuis" zijn.
Twijfel maakt zich van Zakutney meester. Als het allemaal eens een handige list is.
Misschien hebben zij Sudakov gedwongen te telefoneeren. Die pantserwagens zullen dan
wel opdagen, maar het zullen Duitsche zijn. Dat telefoongesprek is toch onvoorzichtig
geweest...
Wij trekken ons weer in het boschje terug. Wij wachten.
Daar zien wij een stofwolk op den weg. Het zijn pantserwagens. Een oogenblik ver
wachten wij een salvo, doch het volgende moment steekt een Sovjet-tankcommandant zijn
hoofd uit den voorsten wagen en roept„Waar is jullie commandant
Zakutney stapt naar voren. Zelfs nu nog zijn wij niet zeker van onze zaak. Om zich-
zelven te overtuigen, kijkt hij door de open gaten en ziet de uniformen van het Roode
Leger. Dat is genoeg.
„Komt, kameraden" roept hij en daar stormt een troep verwilderd uitziende mannen
uit het boschje.
Ik kan geen woorden vinden om deze ontmoeting te beschrijven. De mannen om
helzen elkaar, dansen, zingen, kloppen zachtjes op de pantserwagens en de machinegeweren
alsof het levende wezens zijn. Ook ik kan me niet meer inhouden en omhels, tot zijn
verlegenheid, een grooten, zwaren soldaat.
Onze gelukkige hereeniging wordt verstoord door Zakutney's bevel „voorwaarts
marsch". Onze verkenners hadden het bericht van een vijandelijke beweging gerappor
teerd. Onder beschutting van de pantserwagens maakten wij een geforceerden marsch
naar onze eigen linies. Eindelijk waren wij terug bij het Roode Leger. Jammer, dat wij
onze vreugde niet konden uiten door een machtigen juichkreet, een juichkreet, welke
over het geheele front, over de gansche wereld schalt."