3. DE UITWERKING VAN PROJECTIELEN
door
J. T. G. VAN BOLDRIK,
Majoor der Artillerie.
HOOFDSTUK III.
SLOTBESCHOUWING.
1. Scherf projectielen.
In hoofdstuk I zagen we, hoe de scherven van een springende
granaat zich in vrij scherp van elkaar te onderkennen bundels
bevinden. Zulks wil echter niet zeggen dat in de tusschengelegen
ruimten geen scherven aanwezig zijn. Integendeelproeven heb
ben uitgewezen dat in deze ruimten zich ook scherven bevinden
en dat er een strook rondom het springpunt is aan te wijzen,
waarbinnen de scherfdichtheid minstens 2,0 c.q. 1,0 bedraagt. Fig.
47 geeft een algemeen beeld van een dergelijk bestreken opper
vlak, dat dus bestaat uit een zone met kleinen straal vlak om het
projectiel en de sectoren van den zijschervenbundel.
Het zou te ver voeren, indien door proeven de uitwerking van
de scherfgranaat op verschillende doelen zou moeten worden be
paald om aan de hand hiervan een tabellarisch overzicht te geven
van de voor een uitwerkingsvuur benoodigde hoeveelheden
munitie. Het is echter van het grootste belang, in dit opzicht toch
een houvast te hebben, en dit houvast wordt op de duidelijkste
en beste wijze gegeven door het Fransche schietvoorschrift„In
struction générale sur Ie tir de PArtillerie". Hetgeen aldaar ter
zake is vermeld, zou kunnen worden omgewerkt tot overeen
komstige, voor de projectielen van onze artillerie geldende ge
gevens, waarbij dan als vergelijkingsbasis kan worden genomen
het aantal projectielen benoodigd voor het overdekken van 1 ha.
Het is ook voor onze artillerie zaak, haar vuurkracht zoo econo
misch mogelijk te gebruiken. Daarom is het wel wenschelijk, dat
men, alvorens tot een uitwerkingsvuur over te gaan, zich goed
rekenschap geeft van de gewenschte uitwerking, m.a.w. van de
scherfdichtheid, welke op het gegeven moment noodig wordt ge
acht. Deze dichtheid zal afhangen van tactische en van terrein
omstandigheden. Zoo zal voor vernietiging van ongedekte leven
de doelen de scherfdichtheid zeker 2,0 moeten bedragen, in met
105