13
Bij hevigen langdurigen regen loopen dergelijke kommen over
en vormt zicht een beekje, dat echter met het ophouden van
den regen, en dus van den verderen toevoer van voedingswater,
spoedig weder verdwijnt.
Sommige danau's, die nabij den rivieroever zijn gelegen, maken
den indruk hun ontstaan te danken te hebben aan kleine beek
jes, die vroeger in de Kampar uitmondden, maar waarvan de
monding bij eenen grooten bandjir is dicht geslagen, terwijl zij
dan later de kracht misten om den dam voor de monding we
der voldoende door te breken.
Eenen soortgelijken toestand vindt men ook in het Oostelijk
gedeelte van het landde geringe helling van het terrein maakt
evenwel, dat het afvloeiende water weinig sneldheid heeft en
overal in meren en beekjes zich een dikke laag modderig be
zinksel van rottende, plantaardige zelfstandigheden afzet.
Langs de oevers vindt men een soort natuurlijken dijk, door
aanspoeling en aanslibbing ontstaan.
Daarachter ligt een uitgestrekt moeras, dat geregeld bij bandjir
volloopt en dan later, als de hoofdrivier gezakt is, zijn water niet
voldoende kan loozen, doordat de weinige openingen in den natuur
lijken dijk langs de rivier te weinig capaciteit hebben en tenge
volge van den weelderigen tropischen plantengroei steeds nauwer
worden.
Die moerassen zijn meestal niet zeer diep en hebben eenen
vasten ondergrond, terwijl zij door een dicht bosch bedekt
worden.
De V Kota behooren geheel tot het stroomgebied van de
Kampar Kananwaarvan de uitgestrektheid overigens wordt
bepaald door de hiervoor onder „verticale vorm" besproken water
scheidingen.
Zijrivieren van beteekenis treft men niet aan, maar des te
meer kreekjes.
In den drogen tijd van het jaar voeren deze weinig of geen
water af en zijn overal doorwaadbaar, in den regentijd echter
staat er dikwijls een feilen stroom in en vormen zij eene be
langrijke bewegingshindernis.
De bedding is meestal, in verhouding tot den waterafvoer,.