25
De gezamenlijke negerieën van een kaboeng vormden een soort
republikeinschen dorpsstaat, terwijl de drie kaboengs weder één
groote federatie vormden.
In de geheele federatie, welks bewoners door taal en afkomst
één waren, heerschte dezelfde adat de oendang2 djati die
uit Menangkabau was medegebracht.
De tiga kaboeng waren intusschen niet geheel onafhankelijk,
maar bleven onderhoorig (rantau) aan Menangkabau.
De mantri Manehoedoèm di Soemanik voerde het gezag over de
Kampar Kanan (d. i. de rantau Manehoedoem); Radja moeda
Toean Gadie di Pagarroepeng kreeg Singingi (d. i. de rantau
Toean Gadie). Den Radja moeda Toean Boedjang di Boea Sampoe
koedoes werden de Kampar Kiri landen (d.i. de rantau Toean Boe
djang) toegewezen.
Het gezag, dat deze drie vorstelijke personen uitoefenden, had
zoo goed als niets te beteekenen en hield van zelf geheel op,
toen het rijk van Menangkabau uiteen viel.
De voornaamste poetjoek andiko in de federatie was de Da-
toe di Balaipoetjoek van Moeara Takoes.
Hij bewoonde de oendang2 djati en zijn woonplaats heette
Telaga Oendang (aanteekening omtrent Midden Sumatra Bata-
viasch Genootschap deel XXXIX, 2e stuk).
Moesten zaken van algemeen belang worden besproken, dan
verzamelden zich de hoofden der kaboengs op eene plaats, een
weinig benedenstrooms Moeara Mahatgenaamd Pasir Bax.
Zoolang de hoofden daar waren en dit duurde soms 2 tot
3 maanden hieven zij tol van de passeerende vaartuigen.
De band tusschen de drie kaboengs schijnt echtor al zeer
spoedig te zijn verslapt en toen in 1859 de V Kota officieel
werden uitgestooten, had hij dan ook al sedert lang practiseh
niets meer te beteekenen.
Oorspronkelijk zouden de tegenwoordige V Kota slechts i in
aantal zijn geweest, Salo bestond toen niet.
De oudste der vier andiko stichters, die van Bangkinanggenaamd
Datoe Bandahara Saktewerd als de voornaamste beschouwd en
is die toestand ook later gebleven.
Op hem volgde in ouderdom de poetjoek van Aer-Tirisdan
die van Koewo en ten slotte die van Roembio.