37 -
De kans, dat werkelijk eene belangrijke hoeveelheid bruikbare
vuurwapenen is achtergehouden of zelfs, dat die er ooit geweest
is, acht ik gering.
Er zijn veel redenen om daaraan te twijfelen.
Waarom zou men zich de, voor dat volk zeker groote, kosten
van aanschaffing van goede geweren hebben getroost?
De V Kota hadden sedert menschenheugenis geen oorlog
gevoerd.
De omliggende staatjes hebben het land nooit bedreigd, in
tegendeel waren het steeds de V Kotadie hen bedreigden en
door hun driest optreden vrees aanjoegen.
Zelfs de Sultan van het machtige rijk Siak liet het zich aan
leunen, dat zij, die toch schriftelijk erkend hadden zijn onder
danen te zijn, in 1893 met ruim 100 sterk bemande en zwaar
bewapende prauwen voor Teratak Soeloe verschenen en met
oorlog dreigden om aan hunne eischen kracht bij te zetten.
Niet alleen werden zij voor dit brutaal optreden niet gestraft,
maar de sultan gaf grootendeels toe.
En van de Nederlandsch-Indische Regeering hadden zij ook
niets te vreezendat had hun de ervaring der laatste halve eeuw
geleerd.
Redenen om zich bijzonder te wapenen hadden zij dus niet.
En blijkbaar hebben zij het ook niet gedaan.
Had men goede geweren gehad, dan zou men zich daarvan
en niet van de donderbussen bij den aanslag op den heer Clif
ford hebben bediend.
Men zou dan ook ongetwijfeld bij de overvalling, in den nacht
van 27 op 28 Augustus 1899, in het huis van den Poetjoek
van Bangkinang of in dat van den doebalang Tabano wel iets
gevonden hebben, dat daarop wees, of daarvan iets hebben ver
nomen bij de informaties, die ook in de omliggende landen, b. v. bij
den zeer vijandigen Radja Tambangwerden ingewonnen.
Waarschijnlijk is men er zelfs niet op bedacht geweest zich
met het oog op de komst onzer troepen vuurwapenen aan
te schaffen, want nimmer is omtrent invoer daarvan iets ge
bleken, terwijl toch zoowel ter Oost- als ter Westkust maatre
gelen getroffen waren om den invoer van vuurwapenen te keeren.
Om al deze redenen moet worden aangenomen, dat, zoo er al