48
Op een van deze beide plaatsen slaan de kooplieden hunne-
voorraden in, die nooit grooter zijn dan een prauwlading, van
allerlei zaken door elkaar, en reizen er mede, van pasar tot
pasar gaande, naar de andere stapelplaats.
Daar wordt het restant van de hand gezet, een nieuwe lading-
van de uitvoerproducten van deze plaats bijeengebracht en ver
volgens de terugreis aangenomen.
In de Y Kota vindt men dus niets anders dan hetgeen voor
de dagelijksche behoeften noodig is.
Bij de bevolking treft men eveneens geen voorraden levens
middelen aan.
Ieder heeft hoogstens juist genoeg om in zijn onderhoud te
kunnen voorzien, totdat de nieuwe oogst binnen komt.
Er zijn dan ook geen lapau's (warongs) en doortrekkende rei
zigers moeten hun eigen levensmiddelen medebrengen.
Alleen op pasardagen verkoopt men voedsel, bestaande uit een
soort koek van rijstmeel met suiker, en andere ingrediënten ver
mengd.
Om deze redenen kan men aannemen, dat bij marschen in deze
streken een kleine patrouille, b. v. 6 man, geen vivres behoeft mede
te nemen, mits zij zich tevreden stelt met hetgeen de bevolking-
eet en er een man bij is, die de landstaal goed verstaat en met
het volk weet om te gaan.
G-rootere afdeelingen moeten alles medenemen, wat zij noodig
hebben, tenzij zij zóó groot zijn, dat zij voor vleeschvoeding een
geheele karbouw kunnen gebruiken en de omstandigheden ver
oorloven lang genoeg op een plaats te blijven om zich den tijd
voor het koopen en slachten van de karbouw en het bereiden van
het versche vleesch te kunnen gunnen.
Men mag er niet op rekenen, dat sajoerbenoodigdheden, bijspijzen
enz. plaatselijk kunnen worden ingekocht.
Is er iets van dien aard te krijgen, dan zijn de hoeveelheden toch.
zoo gering, dat zij voor troepenverpleging geen beteekenis hebben.
In Si Balimbing en de staatjes aan de Kcrnpar Kiri heerschen
dezelfde toestanden als in de Y Kota en is dan ook het voren
staande op die staatjes evenzeer van toepassing.