52
de grenzen van het landschap Kctbonmet het doel eenigen dooi
den civielen gezaghebber van Rau uitgezonden zendelingen te-
beletten naar hun land terug te keeren.
Zelfs binnen Koewo bleef het niet rustig.
Toeanko Hadji Moeda wist een viertal penghoeloe's van dat
landschap tot zijne partij over te halen en dezen verklaarden,
zich met hunnen aanhang openlijk tegen Datoe Maradja.
Beide partijen wierpen versterkingen op, die bezet werden,,
maar tot vijandelijkheden kwam het niet.
Dit alles was evenwel oorzaak, dat de V Kota in voortdurende
onrust bleven verkeerenallerlei oude veeten werden opgehaald,
ieder wapende zich uit vrees te avond of morgen door zijn te
genstander te worden overvallen, de rijstvelden werden ver
waarloosd, de handel stond grootendeels stil, zoodat ook uit de
Bovenlanden geen rijst meer werd ingevoerd, en weldra ontston
den armoede en gebrek, toen tot overmaat van ramp een groot
gedeelte van den rijstoogst door overstroomingen werd vernield.
Die overstroomingen hadden ook in de Boven Kampar Landen
belangrijke verwoestingen aangericht, zoodat ook daar min ol
meer gebrek aan rijst ontstond en dus de bewoners, die toch af
weinig geneigd waren om met de V Kota handel te drijven, nu zelfs
geheel buiten staat geraakten om dit voedingsmiddel naar ge
noemde landstreek te zenden.
Door gebrek gedreven ging de bevolking van de VKota in het
laatst van 1845 er toe over zich met geweld, door strooptochten
langs de Boven Kamparvan het noodige voedsel te voorzien.
Bevreesd voor weerwraak en voor gewapende inmenging van
de Nederlandsch-Indische Regeering', werden allerwege bentings
aangelegd en bereidde men zich ten oorlog voor.
De rust binnen Koewo keerde voor korten tijd weder, toen de
tegenstanders van Datoe Maradja uit het land verdreven waren,,
maar weldra kwam de geheele V Kota weder in beroering, toen.
het bekend werd, dat van uit die streek afkomstige prauwen
op de Boven Kampar belasting was geheven, wat beschouwdwerd
als een aanslag op de onafhankelijkheid des lands, niettegen
staande zulks eene zeer gewone handeling was en beide partijen
over en weer zich zulks veroorloofden.
Het geschil werd opgelost, toen de hoofden van Kampar met