53
<die van Koewoin het begin van 1846, eene overeenkomst sloten,
waarbij van weerszijden werd afgezien van het heffen van belas
ting van met rijst beladen prauwen
Een der voornaamste aanhangers van Toeankoe Hadji Moeda
een zekere Toeankoe Penghoeloe Besarwerd vermoord en Datoe
Maradja vluchtte het land uit.
Verlangend naar rust en inziende, dat die voortdurende twisten
het land ten verderve moesten leiden, ontstond opnieuw neiging
■om zich aan het Nederlandsche gezag te onderwerpen en werden
daartoe door KoeiooSaloBangkinang en Roembio stappen gedaan
[missives van den civielen gezaghebber van Poear Datar van 31
Januari 1847 No 16 en van 18 Maart d. a. v No. 73].
Alleen Aer Tirisin welk landschap Toeankoe Hadji Moeda zich
gevestigd en veel invloed verkregen had, wilde van de zaak
niet booren en meende zich, gesteund door een veertigtal in het
land verblijfhoudende gedroste kettinggangers en inlandsche fu
seliers, met succes tegen de andere Kota's en zelfs tegen de Ne-
•derlandsch-Indische Regeering te kunnen verzetten.
De Regeering, getrouw aan haar beginsel „dat wij met den
.„verkregen invloed moesten tevreden zijn" [besluit van den
resident der Padangsche Bovenlanden van 27 Juni 1845 No. 1025],
liet zich aan de zaak niet veel gelegen liggen en bepaalde zich
tot het onderhouden van vriendschappelijke betrekkingen en het
■onderhouden van den sedert geruimen tijd verwaarloosden han
del, die daardoor spoedig herleefde, zoodat men al ras weder de
Nachada's der V Kota op grooten afstand van hun land, tot
.zelfs in Gloegoerzag komen om zaken te doen.
Ook in Koewo keerde langzamerhand de rust weder; de vier
penghoeloe's, die vroeger als aanhangers van Toeankoe Hadji Moeda
het land in beroering hadden gebracht, verzoenden zich met de
partij van Datoe Maharadjazoodat Toeankoe Hadji Moeda in dit
landschap allen invloed verloor.
Ditmaal scheen het met de onderwerping, althans van Koewo
Salo en Bangkinangernst te zullen worden; men besloot het
Nederlandsche gezag onvoorwaardelijk te erkennen en beloofde
schriftelijk den smokkelhandel te zullen keeren.
Als bewijs van oprechte goedgezindheid zond Bangkinang
<den civielen gezaghebber van Poear Datar een geweer, een