61
dat hij hun verzoek om zich onder Nederlandsche souvereiniteit
te mogen stellen aan de Regeering had overgebracht en te goeder
tijd haar antwoord zou mededeelen.
Blijkens missive van den len Gouvernements Secretaris van
19 Mei 1874 No. 957 werden deze voorstellen goedgekeurd met
last in het bijzonder na te gaan op welke wijze de kosten eener
bestuursvestiging in de V Kota zouden kunnen worden gedekt
door uit dat land te trekken inkomsten.
Dienovereenkomstig antwoordde de Gouverneur den brief
schrijvers in Juli 1874.
De overbrenger van deze brieven, de Penghoeloe Kapala
van PangkalanMohamad Mas galar Datoe Berambanbracht
de antwoorden van Datoe Permata Endo van SaloDatoe Ban
darci Sakte van Bangkinang en Patoe Maradja Indo van Koewo mede
terug.
In die antwoorden draaiden zij om de zaak heen en lieten
zich over de erkenning der Nederland sche souvereiniteit niet uit
wat aanleiding gaf tot het vermoeden, dat zij, niet zeker van de,
stemming onder de bevolking der V Kotaniet op die brieven
durfden ingaan.
De reis van den resident der Padangsche Bovenlanden werd
nu, ook met het oog op den naderenden regentijd, voorloopig:
uitgesteld.
In het begin van 1875 bracht de Radja Magehgeboren Pa-
danger en schrijver van den Jang Dipertoewan Moeda (Mangkoe-
boemi) van Siak, den Gouverneur van Sumatra's Westkust een brief,
gedateerd 20 Februari 1875, van de datoe's van KoewoSalo
en Bangkinang.
Zij verzochten daarin over de V Kota een larashoofd, desnoods
zonder traktement, aan te stellen, ten einde zoodoende tot een
geregeld bestuur te komen, aangezien zij zeiven niet in staat waren
de orde in hun land te handhaven.
Het bleek, dat deze Radja Mageh oorspronkelijk naar de VKota
was gegaan om aan de vijf datoe's eene uitnoodiging tot eene
samenkomst met den sultan van Siak te Pakan Baroe over te
brengen, maar dat hij, toen de datoe's over de beantwoording
van die uitnoodiging in oorlog geraakten, het land had verlaten,
den hiervóórbedoelden brief aan den Gouverneur medenemende.