65 der Regeering aan te bieden en daarvoor eene aanzienlijke be looning te zullen kunnen bedingen. Behalve Hadji Ismael (bldz. 54 en 62 hiervoor) vindt men als zoodanig genoemd eenen zekeren Hadji Abdoel Ganiv&n Bangki- nangdie lange jaren te Bangkalis gevestigd was (omstreeks 1879) en die waarschijnlijk door zijn aanbiedingen tot de bovenvermelde poging van den resident van Sumatra's Westkust den stoot gaf. Na 1880 vindt men de V Kotci nog maar zelden genoemd in de stukken. Wel vindt men meermalen melding gemaakt van vexatie, door Maleische kooplieden en bedevaartgangers van de Padangsche Bovenlanden in de V Kota ondervonden, maar het schijntdat het civiel bestuur, getrouw aan het sinds jaren vooropgestelde beginsel en onder den invloed van de moeielijkheden, die de Regeering op Atjeli had te bekampen, de klagers steeds aan zich zelf heeft overgelaten, overtuigd, dat die klagers niet alleen veelal zelf aanleiding hadden gegeven (1) tot de onaangenaamheden, die hen waren aangedaan, maar nog meer, dat elke offlcieele in menging oorzaak zou kunnen zijn van het ontstaan van verwik kelingen, die slechts tot een goed einde zouden zijn te biengen door een krachtig militair optreden, wat in de bestaande om standigheden niet wel doenlijk werd geacht, zoodat de nooclza- (1) Dat -werkelijk de bewoners van de Padangsche Bovenlanden zelf meerma len schuld hadden aan de conflicten, waarin zij met de bevolking der V Kota geraakten, kan wel daaruit blijken, dat het een paar malen is voorgekomen, dat kooplieden van de V Kota bij den Rapat te Kort de Koek recht zochten tegen hunne schuldenaren. Dat echter van dit middel om zich recht te verschaffen slechts in den uiter sten nood werd gebruik gemaakt ligt voor de hand, als men bedenkt, dat het proces voor den eischer, die maanden en maanden met zijn getuigen te Fort de Koek moest blijven, buitengewoon kostbaar en tijdroovend was en dan bo vendien nog niet altijd het resultaat had, dat men er billijker wijze van had mo gen verwachten. Het is duidelijk, dat onder die omstandigheden de eischer er de voorkeur aan gaf zich zelf recht te verschaffen, wanneer hij kans zag dit ongestraft te doen. Dat hij daarbij niet al te kieskeurig was in de te bezigen middelen en den onschuldigen Bovenlander wel eens liet betalen voor diens schuldigen land genoot, is eveneens zeer begrijpelijk.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1902 | | pagina 217