Ill
2e dat de rivierversperring (lantak) bestond uit in den rivier
bodem op onderlinge afstanden van 1 Meter geheide aan
elkander door dwarslatten verbonden palen, ter dikte van een
pinangstam.
De lantak zou door handenarbeid slechts met veel moeite en
ten koste van belangrijk veel tijd kunnen worden opgeruimd,
aangezien de snelle stroom het werken in de 2 a 3 Meter diepe
rivier zeer lastig maakte.
In den avond van denzelfden dag omstreeks 10 uur werd een
Maleier Ma-Aminlandbouwer te Poelau-Gadongvoor den expe
ditiecommandant gebracht en deelde mede, dat hij op den rechter
oever van de Kampar een goed voetpad kende, dat naar Koewo
voerde.
Hij verklaarde zich bereid als gids dienst te doen en gaf do
volgende beschrijving van dat pad:
„Het begint bij Kandang Aloewan aan de rivier, loopt 2 a 800
„Meter het bosch in en gaat dan steil naar boven tot aan het
„hoogste punt van den voorliggenden uitlooper om van daar
„glooiend af te dalen naar Poelau Tarodat men op verschillende
„punten duidelijk kan zien liggen evenals de versterkingen bij Pa-
loentjoean Tong gak.
„Het pad verwijdert zich zoover van de rivier, dat die niet
„meer te zien of met de stem te bereiken is, het is goed be
gaanbaar, alleen het eerste gedeelte is moeielijk; het laatste
„gedeelte voor Poelau Taro leidt langs sawah's en door eenige
„kleine modderige kreekjes."
Van een verkenning den volgenden morgen (22 Augustus)
werd, omdat de troepen dien middag te vermoeid waren thuis
gekomen, op advies van den officier van gezondheid afgezien.
Het was trouwens zeer wenschelijk hen te doen werken aan
het oprichten van de, in verband met de expeditie, noodige ge
bouwen.
Den 22en Augustus kwam de Maleier Soetan di Mtos, die als
spion dienst deed, den assistent-resident mededeelen, dat eenige
spionnen van Poelau Gadong zich bereid verklaard hadden om
eenige bewoners van de V Kotawaaronder een zekere Si Sarap
Nachada Radjabekend handelaar van Koewovoor den expeditie
commandant te brengen.