130
zamelde hoofden, met het doel de gewenschte inlichtingen te
verkrijgen omtrent den moord op den heer Clifford.
Het lijk van Tabano werd geïndentiflceerd en, omdat de familie
het niet opeischte, door de genietroepen in een klappertuin, een
paar honderd Meter westwaarts van het bivak, begraven.
Op de vergadering verscheen gewapend, niettegenstaande zulks
uitdrukkelijk en bij herhaling was verboden, een zekere Pang
lima Djolelo of Panglima Boegarangeen bekend slecht sujet, die
als een der hoofden van verzet werd genoemd en verdacht werd
betrokken te zijn in den moordaanslag op Clifford.
Hij werd onmiddellijk gearresteerd.
De hoofden van Bangkinang betoonden zich zeer onwillig in het
geven van inlichtingen en verklaarden eenvoudig van de geheele
zaak niets te weten.
Zij werden daarom aangehouden en onder bewaking gesteld.
Slechts met veel moeite en bedreiging werden zij ertoe gebracht
gidsen te leveren om de huizen van Panglima BoegarangPa
MardjanSi LioenSi Majoedo en Si Sanggoallen in den moord
aanslag betrokken personen, aan te wijzen.
Onmiddellijk werd naar ieder dezer huizen een patrouille ter
sterkte van één sectie infanterie gezonden.
Plet onderzoek leverde evenwel niets op, de huizen waren
verlaten, van geroofde goederen was geen spoor te vinden, de
bewoners waren volgens mededeeling van de kampongbevolking
op aansporing van den Doebalang Tabano naar de Kampar Kiri
gevlucht.
De datoe's van Bangkinang verzochten hunne doebalangs te
mogen uitzenden om de moordenaars op te sporen, wat werd
toegestaan, maar tot geenerlei resultaat leidde.
Tegen 5 uur N. M. verschenen de gezamenlijke hoofden van
Aer Tiris in het bivak om den expeditiecommandant hunne
onderwerping aan te bieden.
Deze werd voorloopig aangenomen en hun aangezegd, dat zij
hadden te zorgen, dat de weg in orde werd gemaakt voor de
troepen, die den volgenden dag naar hunne negorij zouden op
rukken en dat zij den expeditiecommandant aan de grens van
hun land moesten opwachten om ZijnHoogEdelGestrenge te ver
welkomen.