139 te worden achtergelaten bij de bezettingen van Pakcm Bangkinang en Poelau Gadong. Naar dien maatstaf berekend, konden al dadelijk 180 dwang arbeiders gemist worden. Mocht het nog tot vijandelijkheden komen, dan zouden deze zich, nu alle hoofden zich volledig hadden onderworpen, onge twijfeld bepalen tot kleine schermutselingen met enkele onte vredenen en was het dus niet noodig cavalerie en artillerie aan te houden om meester van het terrein te blijven. Toch zou, als de wegen het toelieten, een bezoek van de be reden troepen aan de V Kota zeer aan te bevelen zijn, omdat in het geheele land geen paarden worden gevonden en dus de meeste menschen niet goed wisten, wat eigenlijk een paard was en zelfs de meer bereisden onder de V Kotaers niet veel meer kenden dan de kleine, slecht verzorgde, beestjes, die in de Pangkalan het paarden geslacht vertegenwoordigen. 1) Het gezicht van galoppeerende cavalerie en een paar schoten uit de bergkanonnen zouden dus ongetwijfeld eenen diepen moree- len indruk hebben teweeggebracht. Nu de landwegen voor den marsch der bereden troepen zulke buitengewone moeielijkheden opleverden en voor vervoer te water, vooral stroomopwaarts, de vereischte middelen ontbraken, moest evenwel van een dergelijk bezoek worden afgezien en was er dus geen enkele reden cavalerie en artillerie 1 anger te Poelau Gadong te houden. Op grond van deze overwegingen stelde de Chef van den Staf telegraphisch voor die beide wapens met de daarbij ingedeelde dwangarbeiders benevens 180 man van den algemeenen trein al dadelijk terug te zenden en gaf aan de betrokken detachements commandanten en den intendant der expeditie de noodige be velen om, zoodra op dit voorstel een gunstige beschikking mocht worden ontvangen, onverwijld tot de uitvoering over te gaan. Bij telegram van 6 September 1899 volgde de gunstige be schikking van het Legerbestuur en den 9en September marcheer den de cavalerie en artillerie van Poelau Gadong af. 1) Hoe weinig men het paardengeslacht in deze streken kent, moge blijken uit het feit, dat tal van mensehen in ernst geloofden aan het, vermoedelijk dom* een grappenniakker uitgestrooide, praatje, dat de muildieren, als zij opgehitst werden, evenals tijgers de menschen verslonden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1902 | | pagina 291