51
Rödjö Hang is de bödöl van Rödjö Tjéq te Pégasèng en bekleedt
ongeveer het ambt van imeum over de gampöngs Koetö Lintang,
Loekoep, Köng, Paja Djagat, Paja Rangas en Oréng, die een meu-
sigit hebben op de vlakte tusschen Köng en Koetö Lintang.
In Koetö Lintang waren vele mannen vereenigd ten huize
van Rodjö Hang, die suikerriet aanboden.
"Voorafgegaan door Rödjö Hang werd te 2 u. n.m. doorgerukt
over Sar él naar Böbasan.
Bij Blang Gölö en bij de brug van Sarél vielen enkele schoten.
Te i\ u. n.m. bereikte de colonne Böbasan, waar Rödjö Tjéq
zijne opwachting kwam maken en suikerriet aanbood.
In overleg met de hoofden werd een bivouak betrokken in
een gedeelte van Böbasan.
Gedurende den geheelen namiddag en een gedeelte van den
nacht beschoten Gajö's dit bivouak.
De dekking van den opnemer legde nog een' met geweer ge-
wapenden Gajó neer.
Van den pretendent wist men niet anders mede te deelen, dan
dat hij met Rödjö Linggö naar diens gebied was getrokken.
In den namiddag regende het.
De colonne Boreel verbleef te Nalon en vulde haren rijstvoor-
raad zoodanig aan, dat des namiddags twee dagen vivres aan
den man konden worden verstrekt.
17 October.
Te 7 u. v.m. ging de colonne over Këbajakan langs den noor
delijken oever van het meer naar Bintang, dat te 3 u. n.m. reeds
werd bereikt, niettegenstaande het van af 12 u. 's middags regende.
Op het meer waren een 16 tal prauwen met vluchtelingen
zichtbaar.
Bij Böboeli deed men groote rotsblokken van de bergen op
de voorbijtrekkende troepen neerstorten.
Këbajakan bleek bijna geheel afgebrand met uitzondering van
de meusigit, de meunasah's en nog enkele woningen, die ook
afgezonderd hadden gestaan. Aan den voet van het gebergte
zag men overal nieuwe hutten in aanbouw. Alles was nog
geheel verlaten en de padé was thans overal verdwenen.