62
Oembang, dat bovenstrooms Pénarön ligt en slechts uit een
paar hutten op reeds bebouwde sawah's bestaat, was reeds te
914 uur v.m. bereikt.
Het pad was zeer steil en weinig begaan, terwijl ook geen ver-
-sche sporen zichtbaar waren.
Wel waren te Oembang vluchthutten bij de rangkang's ge
maakt, doch die waren minstens een week oud.
Yan Oembang stijgt het pad buitengewoon steil langs eene
rotsachtige, kale helling naar boven over de waterscheiding van
het stroomgebied van de Djambö Ajé en het meer.
Na 5 uren klimmen was het hoogste punt bereikt, dat weder
in het bosch ligt.
Yan daar daalt het pad eveneens langs rotsachtige hellingen
en even steil als aan de andere zijde door het bosch naar den
bovenloop van de Aroel Dëdamar, die gedurende een paar uren
wordt gevolgd, om dan te deboucheeren op eene vlakte bij
Dëdamar.
Daar op het voetpad vele sporen van menschen te zien waren,
werd na het invallen van de duisternis doorgemarcheerd, om zoo
mogelijk in Dëdamar of Bintang nog iets aan te treffen.
Aan de Aroel Dëdamar lagen verscheidene verlaten Gajö
schuilplaatsen.
Na een zeer moeielijken marsch bereikten de 5 voorste bri
gades met een gedeelte van den trein tegen middernacht de vlak
te van Dëdamar.
Zoowel Dëdamar als Bintang bleken bij onderzoek geheel
verlaten.
Te 1 uur v.m. was alles in bivouak in Dëdamar.
De achterste brigade bivouakeerde met de opnemers in het
bosch bij Djamboer Atoe.
In den namiddag en voornacht vielen regens.
De colonne Boreel marcheerde eveneens te 7 uur v.m. van
Onèng af en bereikte te 3 uur n.m. het bivouak Koetö Krèng.
Gedurende den marsch werden 5 gewapenden neergelegd en
3 voorlaadgeweren met blanke wapens buitgemaakt, terwijl on
zerzijds de Amboineesche marechaussee Paliama Alg. Stb. No.
-57414 niet levensgevaarlijk werd gewond.