AANTEEKENINGEN NAAR AANLEIDING VAN MIJNE ZENDING
NAAR CHINA, INGEVOLGE HET GOUVERNEMENTSBESLUIT
VAN 12 JULI 1900, No. 1 GEHEIM.
Naar ooggetuigen mij mededeelden, was de algemeene indruk,
welke men bij de eerste gevechten omtrent de Chineesche soldaten
kreeg, niet ongunstig. De Chineesche artillerie schoot menigmaal
zeer goed en zoowel de cavalerie als de infanterie gaven dik
werf bewijzen van groote dapperheid en doodsverachting. Toen
echter de Chineezen niet meer met zulk eene verpletterende
meerderheid tegenover de verbondenen stonden als o.a. het geval
was geweest tijdens de vergeefsche poging van den Admiraal
Seymour tot onzet van Peking en tijdens de insluiting van Tientsin
bleek het duidelijk, dat de aanvoering bij de Chineezen veel,
zoo niet alles te wenschen overliet en van af het oogenblik, dat
het besef daarvan onder de minderen was doorgedrongen, zien
wij de Chineesche troepen om zoo te zeggen nimmer meer stand
houden tegenover de verbondenen, doch steeds den strijd tijdig
ontwijken.
Het waren de Japanneezen, die als het ware het eerst ge
voelden, dat de kracht der Chineezen op een gegeven oogenblik
gebroken was n.l. den 5en Augustus bij het gevecht te Peitsang
de eerste Chineesche stelling op den weg naar Peking. Yan
daar dan ook, dat toen van hen het initiatief uitging om het
bij dat gevecht waarmede aanvankelijk niets dan eene ver
kenning bedoeld was niet te laten, maar nu onmiddellijk den
marsch naar Peking tot ontzet van die plaats voort te zetten.
Hoewel de andere verbondenen dit toen nog weinig mogelijk
achtten, konden zij nu Japan vóór ging, niet achterblijven en
zóó is Peking ontzet geworden op een tijdstip, waarop men te
voren niet gedacht had, dat dit reeds geschieden kon, terwijl
het hieraan te wijten is, dat de Duitsche troepen te laat kwamen
om aan dat ontzet deel te nemen. Dat de Japanneesche aan-
v