4
10 en 15 t/m 24 en meer bepaald uit het overzicht daarvan op
blz. 11 en 25 blijkt, is de trillingshoek van het verlichte geweer
niet onregelmatiger, dan die van het geweer M. 95, waaruit mag
worden afgeleid, dat de vermindering der loopdikte geen merk
baar nadeeligen invloed op de golvingen van den loop uitoefent.
De dienaangaande genomen proeven leerden verder, dat de in
vloed van de bajonet op den trillingshoek bij het verlichte geweer
vrijwel dezelfde is als bij het bestaande en dat bij het vuren zon
der bajonet het schot per HM. gemiddeld 15 cM. hooger valt,
dan bij het vuren met opgeplante bajonet, terwijl de invloed van
de laatste op het schot in horizontale richting van geen betee-
kenis is.
De gemiddelde waarde van den trillingshoek (Bijlage C. blz.
6, 7 en 8) is niet kunnen worden nagegaan, omdat de liniaal, be
stemd tot het meten der richtassen, die in de eerste dagen van
Februari werd opgezonden naar den constructiewinkel, ten einde
er de vereischte verdeeling op aan te brengen, bij het einde dei-
proef nog niet aan de Geweermakersschool was terug ontvangen.
Voor ons doel doet de absolute waarde van dien hoek ook min
der ter zake; ten behoeve van de baanbepaling moet zij, ten
einde de juiste vizierhoeken voor het wapenstelsel, d.i. het
wapen met de daarbij behoorende munitie, te kunnen berekenen,
uit den aard der zaak nauwkeurig worden bepaald
Het behoeft geen betoog, dat, wanneer de korrel, zooals in
het plan ligt, instede van zooals zulks bij de 10 proefgeweren
het geval was, door middel van een met klemming om den loop
bevestigden stalen koker wordt aangebracht, de trillingshoek
veranderingen kan ondergaan, waaromtrent vooraf zelfs met
eenigen schijn van zekerheid niets te bepalen is.
e. De trefkans.
Uit de omstandigheid, dat de snelheid van het projectiel geen
merkbare verandering ondergaat en de trillingshoek niet onre
gelmatiger is, kon al a priori worden afgeleid, dat de trefkans
van het verlichte geweer, uit een zuiver ballistisch oogpunt
beschouwd, niet zou ten achter staan bij die van het geweer M. 95.
De van den bok geschoten beelden (Bijlage B. blz. 2 3 en 4)
bevestigen deze meening, evenals de spreiding bij het vuren op