21
cmakerschool van de voor de schietproeven aangewezen mitrail
leurs, waaronder in de eerste plaats een juiste opmeting van
het inwendige van den loop, terwijl van de kamers zwavelafdruk-
ken werden genomen.
a. Het meten van snelheden.
Op den 16en en 18en September 1902 werd met de drie mitrail
leurs de snelheid bepaald van het projectiel op 100 M. van de
monding CV100); op den 17en September met den Maxim- en
den Skoda-mitrailleur, vergelijkend met het geweer en de kara
bijn M. 95, de snelheid op 25 M. van de monding (V^); op
den 22en September met den Maxim-mitrailleur, vergelijkend
met het geweer en de karabijn M. 95, de snelheid op 100 M.
wan de monding; op den 26en September nogmaals met den Ma
xim- en den Skoda-mitrailleur de snelheid op 25 M. van de
monding; op den 2en October met het geweer en de karabijn M.
95 de snelheid op 100 M. van de monding en ten slotte op den
4en October met den Hotchkiss-mitrailleur de snelheid op 25 M.
en 100 M. van de monding.
Uit de verkregen schietuitkomsten blijkt
Is. dat bij den Hotchkiss-, den Maxim- en den Skoda-mitrail
leur de gemiddelde bedroeg resp. 716.1 M., 708.8 M. en
675.4 M. en bij het geweer en de karabijn M. 95 resp. 711.9
M. en 665.1 M.;
2e. dat bij den Hotchkiss-, den Maxim- en den Skoda-mitrail
leur de gemiddelde Y10o bedroeg respectievelijk 661.4 M.,
649.4 M. en 620.5 M.,
en bij het geweer en de karabijn M. 95 respectievelijk
657.5 M. en 608.9 M.;
-3'. dat het grootste verschil in snelheid op een bepaalden af
stand tusschen de, in één serie van 10, opvolgend afgegeven
schoten uit éénzelfden mitrailleur over het algemeen bij de
drie stelsels niet veel uiteenloopt en onbeteekenend afwijkt
van dat, waargenomen bij de opvolgende schoten uit één
zelfde geweer en karabijn M. 95.
Uit het gemiddelde der op 25 M. en op 100 M. van de monding
ibepaalde snelheden bij een gemiddelden atmospherischen toestand