23
metingen meer plaats, omdat hij getoond had niet aan de meest
bescheiden eischen te voldoen (zie sub c).
b. Het meten van trillingshoeken.
Aangezien aan de Geweermakersschool geen hulpmiddelen aan
wezig waren om de verschillende elementen op te meten, waar
van de kennis noodzakelijk is tot het berekenen der trillingshoeken
als lengte van de richtas, benevens hoogte en horizontale af
stand van de korrel, alsmede van den opzet (vizierkeep) in zijn
laagsten stand ten opzichte van de zielas kon er van een eigen
lijk bepalen van op- of neerslaghoek en van rechtschen of link-
schen deviatiehoek geen sprake zijn.
Waar het hier echter geen nauwkeurige baanbepaling gold,
doch slechts een vergelijkende proef tusschen de drie aangeboden
stelsels, kon uit de schietuitkomsten, verkregen op den afstand
van 10 M., voldoende leering getrokken worden.
Er bleek toch uit:
V. dat de ligging van het trefpunt ten opzichte van het mik
punt in verticale richting bij de verschillende exemplaren
van éénzelfde stelsel slechts weinig verschilt, zoodat, indien
zij voorzien worden van de vizierindeeling, afgeleid uit de
met één exemplaar bepaalde baan, daarna nog slechts een
geringe wijziging van de korrelhoogte noodig zal zijn om elk
wapen op zichzelve drachthoudend te maken
2'. dat de ligging van het trefpunt ten opzichte van het mik
punt in horizontale richting bij éénzelfden mitrailleur voor elk
der stelsels vrijwel constant is, dus de afwijking van het
schot in een bepaalde richting zal kunnen worden verholpen
en het wapen sti eekhoudend gemaakt, door het in die rich
ting verslaan van de korrel na het inschieten;
3dat de onderlinge verschillen tusschen de opgemeten afwij
kingen van het trefpunt ten opzichte van het mikpunt in
beide richtingen kleiner zijn bij den Maxim-mitrailleur dan
bij de beide andere stelsels, terwijl die in de hoogte bij
den Skoda-mitrailleur veel aanzienlijker zijn dan bij de andere,
waaruit weder de gevolgtrekking mocht worden gemaakt
die bij de proeven sub c haar bevestiging vond dat de