163
paarden niet aan de hand te geleiden, als bij de infanterie-
mitrailleurs, maar uit den zadel of van den bok te besturen.
Hoewel bij de eerste wijze van besturing het trekvermogen
van het caissontweespan wordt verminderd tot ongeveer IJ X
het vermogen van een onbereden trekpaard 1), moet toch daar
aan de voorkeur worden gegeven, waar als eisch gesteld wordt,
■dat met de caissons door niet te zwaar terrein moet kunnen worden
gedraafd en desnoods gegaloppeerd.
Het bovenstaande leidt dus tot de volgende indeeling van de
.munitieuitrusting bij de compagnie:
a. Gevechtsechelon
8 X B 24 munitiepaarden,
vervoerende 24 X 1800 43200 patronen.
b. Gevechtstrein
8 patrooncaissons a
j 20 patroonbanden a 225 patr. 4500 IgggQQ
niet in banden2600
Totaal 100000 patronen.
5. Uitrusting aan reservestukkentoebehooren enz.
Voor de mede te voeren uitrusting aan toebehooren, verwis
selstukken, enz. gelden uit den aard der zaak dezelfde opmer
kingen als ten aanzien der infanteriemitrailleurs.
Door de verwisselstukken gedeeltelijk te doen medevoeren door
de bij de sectiën ingedeelde wachtmeesters en ze overigens, voor
zooveel noodig, over de bedieningsmanschappen te verdeelen,
kan wel is waar de belasting der draagpaarden worden verlicht,
doch is de beschikking over die stukken, onder alle omstandig
heden, minder goed verzekerd. Daarom is een dergelijke regeling
voor het medevoeren van verwisselstukken, enz. alleen dan
gewettigd te achten, indien voor mitrailleurpaard geen pony kan
worden gebezigd en dus tot de op zichzelf reeds weinig voor-
deelige, hiervoren aangegeven vervoerwijze van den mitrailleur
■en den drievoet moet worden overgegaan.
4) Zie Balck, Taktik. Deel I. 2" band, blz. 126.