183
worden gesteld een toelage boven de gewone soldij zeer ge-
wenscht acht.
8. Invoering van afstandmeters bij de mitrailleurcompagnieën.
Tijdens de schietproeven te Batoe-djadjar werd op den 6en
November 1902 een onderzoek ingesteld in hoeverre althans,
door het waarnemen van aanslagen op den bodem, door middel
van „inschieten" de vuurafstand kan worden bepaald.
De bodem van het schietterein, met kort gras bedekt, ver
keerde bij den aanvang der schietproef ten gevolge van een in
den vroegen ochtend gevallen regenbui in vochtigen, dus voor
de waarneming van aanslagen weinig gunstigen, toestand.
Het eerste doel waarop gevuurd werd was een compagnie
infanterie in flankcolonne, voorgesteld door 3 sectieschijven
(hoog 1.6 M.) resp. van zwart, lichtgroen en lichtblauw ge
kleurd katoende afstand (aan den vuurleider natuurlijk onbe
kend) bedroeg 1600 M.
In verband met den geschatten afstand (1200 M.) werden
achtereenvolgens proefseries van 30 schoten per mitrailleur afge
geven met de vizieren van 1100 en 1300 M.; hierbij konden geen
aanslagen worden waargenomen.
Teruggaande in vizierhoogte, ten einde zichtbare aanslagen te
verkrijgen, konden eerst toen het vizier op 600 M. was gesteld
aanslagen worden waargenomen. Uit de plaats der aanslagen
ten opzichte van het doel leidde de vuurleider af, dat dit laatste
zich op 3 X grooteren afstand bevond, hetgeen dus de werkelijkheid
meer nabij kwam dan de uitkomst der aanvankelijke schatting.
Bij een tweede soortgelijke proef op een op 1200 M. afstand
geplaatste veldbatterij, voorgesteld met de daarvoor in het schiet-
voorschrift der infanterie aangegeven schijven, werd geen gunsti
ger resultaat verkregen.
Niettegenstaande de grond toen goed droog was, konden we
derom eerst met het vizier van 600 M. voor den vuurleider
zichtbare aanslagen worden verkregen en was van een waar
nemen van aanslagen kort voor het doel geen sprake.
Hoewel de commissie aan bovenvermelde proef slechts betrek
kelijke waarde hecht, omdat in het gevecht het al of niet waar-