205
Uit de verkregen gegevens is af te leiden, dat, wat het aantal
betreft, het procent bij langzaam, gemiddeld en snelvuurtempo
respectievelijk bedroeg:
voor No.
169
8.7
pCt.
4.3
pCt.
en
5.4
pCt,
170
1.1
1.6
5
171
5
4.5
7.4
172
0.7
0.7
1.6
173
1.7
1.8
2.4
174
3.6
2.7
11.5
gemiddeld
2.4
1.7
3.8
Hieruit blijkt dus, dat zoowel bij de afzonderlijke mitrailleurs
(behalve bij No. 169) als gemiddeld het snelvuur het grootst
aantal haperingen oplevert, terwijl dit aantal het kleinst is bij
middelmatige vuursnelheid.
Wat den duur der stoornissen betreft, zoo hangt natuurlijk
hierbij schier alles af van de geoefendheid van het personeel.
In het algemeen zal echter die duur wel niet korter kunnen zijn
dan tijdens de proef het geval was, omdat deze in tegenwoor
digheid van een Mr. geweermaker en met goed geoefend perso
neel plaats had.
Gemiddeld gaf een hapering een oponthoud van 7V2 seconden,
terwijl op 640 stoornissen er bij 21 een oponthoud van 20 tot
40, bij 10 een van 40 tot 60 en bij 4 een van meer dan 60
seconden door veroorzaakt werd. Meestal was het echter vol
doende den laadarm ééns of tweemaal rond te draaien om de
stoornis weg te nemen. Yan meer belang is dan ook de ver
houding van den hiervoor benoodigden tijd tot den geheelen duur
van het vuur. Bij deze proef nu bleek daarvoor bij langzaam,
gemiddeld en snelvuurtempo respectievelijk ongeveer 3/g, 3/8 en
2/3 van den tijd, dat gevuurd werd, in beslag genomen te worden,
terwijl vuursnelheden van respectievelijk ongeveer 140, 175 en
180 schoten per minuut werden bereikt.
Alles te zamen genomen blijkt dus uit het vorenstaande, dat
de grootste vuursnelheid in alle opzichten zeer nadeelig is.
Met betrekking tot den aard der haperingen en hunne onder
linge verhouding zij nog vermeld, dat als oorzaak kon worden
opgegeven
bij 541/2 pCt. het niet behoorlijk navallen van patronen;
77 77
77
77
77
77
77 77
n
77
V
77
77 77
77
77
77
77
V 7)
D
77
77
V
77 77
77
77
77
77
V
77
77
77