207
niet konden worden waargenomen. Zoo liep de patroontrekker-
schroef eenige malen los, evenals de schroef van de zekeiheids-
pal en die van de vizierschuif; ook bleef de olieventielas een
maal klemmen en raakte hij eenmaal defect, waardoor beide
keeren de oliekast leegliep; verder werkte een trechterbout zich
tijdens het vuren los en kreeg de buffer van het slingergewicht een
braam, welke eerst in de werkplaats kon worden weggenomen.
Ten slotte werden nog enkele gegevens verzameld betreffen
de het water- en olieverbruik, door de seriën, welke op den
25en Februari 1903 met No. 172 in gemiddelde vuur snelheid
werden geschoten, hiervoor te benutten.
Eerst werden drie seriën van resp. 148, 299 en 777 patronen
kort na elkaar in 50 seconden, 1 minuut 10 seconden en 3 mi
nuten afgegeven, terwijl slechts 3 stoornissen met een gezamen-
lijken tijdduur van 17 seconden het vuur onderbraken.
Daarna werd een serie van 1000 schoten afgegeven in 3 mi
nuten 57 seconden, van welken tijd slechts 6 seconden voor 2
haperingen verloren gingen.
Zoowel voor den aanvang der eerste als voor dien der laatste
serie werden watermantel en oliekast geheel gevuld.
Het bleek nu, dat na de 1224 patronen van de eerste drie seriën
nog 1.4 L. water in den mantel en 0.1 L. olie in de kast was,
zoodat 1.8 L. water en 0.2 L. olie was verbruikt. Hierbij is
echter ongetwijfeld van invloed op het olieverbruik, dat men
17 sec. noodig had om den mitrailleur na de haperingen weder
gangbaar te maken, daar gedurende dien tijd de oliekast open
bleef staan, terwijl het niet onafgebroken doorvuren natuurlijk
invloed uitoefende op het waterverbruik.
Bij de tweede serie werd opgenomen, dat na een onafgebroken
vuur van 850 schoten het water begon te stoomen, terwijl na
1000 schoten 0.1 L. olie en 0.8 L. water verbruikt was, wat
dus vrijwel overeenkomt met de waarneming te Scheveningen.
2. Conclusie.
Uit de hiervóór vermelde proeven blijkt, dat:
1' de oorzaak der haperingen niet gezocht moet worden in de
kwaliteit der munitie of in te hooge gasspanning;