53
ala Simpang aan en vertrokken den volgenden dag naar Blang
Tawar, dat zij den 8en bereikten, om den 12en daarop te Pén-
déng aan te komen.
Bij Söndörön hadden zij het transport Ebbink ontmoet. Na
hunne aankomst begon het weder te stortregenen.
15 April.
Yan 9 uur v.m. tot 6 uur n.m. trachtte de le luitenant Au-
kes vergeefs met een brigade vijandelijke schutters op de Blang
Kédjërèn in hinderlaag te doen vallen.
Aan den wd. Rödjö Boeket, Aboe, wordt op zijn verzoek
vergunning verleend de kampongs Doerén en Boekét weer te
doen bewonen.
De Këdjoerön deelt mede, dat Këmala Dërna ernstige stappen
tot onderwerping heeft gedaan, doch dat Këmala Rödjö nog niets
van zich deed hooren. Ik heb hem nu gelast aan beide rödjö's
te doen weten, dat ik hun nog eenigen bedenktijd geef, doch
op den zevenden dag, den dag van heden medegerekend, te Ré-
ket Göip zal verschijnen, bijaldien zij niet vóór dat tijdstip zijn
gekomen.
Ook de bevolking van Badaq krijgt vergunning in hare woon
plaatsen terug te keeren.
16 April.
Te 7 uur v.m. ging een afdeeling van drie brigades met eenig
ambulancepersoneel, een opnemer en een dag vivres onderden
len luitenant Watrin en vergezeld van de kapiteins Stolk en de
Boer en den mijningenieur Jansen naar Réket Göip en Tam-
pèng. Eerstgenoemde kapitein had opdracht de vijandelijke
stellingen van Tjané Oekön en Tampèng te verkennen en de
mijningenieur zou bij Oerang Kaja goud zoeken.
Ook luitenant Hoedt rukte met den anderen opnemer uit naar
het dal der Köng-rivier, om den weg naar Laböh Hadji in kaart
te brengen en keerde te 2.30 uur n.m. terug.
Van 10 uur v.m. tot 2 uur n.m. ging de colonnecommandant
met een brigade op kampongbezoek in de Pëdösonöns van de
Sagér-rivier, die hier en daar weer bewoond bleken te zijn.
Aan de bevolking van Koetö Lintang werd vooralsnog ge-