71
wezig geweest zijn, doch zich ophouden in het gebergte bij
Aköl te Omah Pandö.
Den Këdjoerön is opgedragen middels Brandang aan Tampèng
te doen weten, dat het vijf dagen bedenktijd heeft om zich te
komen onderwerpen te Koetö Lintang en voorts om de hoofden
van Pénösan en Gëgarang op te roepen.
Onze gesneuvelden werden heden met militaire eei op de
Blang Këdjërèn begraven.
13 Mei.
Met achterlating van vier brigades, een opnemer, een ziekenver
pleger en eenigen trein, alles onder bevel van den len luitenant
Winter, keerde de colonne van Gëgarang naar Koetö Lintang
terug. De bezetting van Gëgarang had in opdracht de dooden
van den vijand te begraven en voorts te beletten dat Brandang,
Tampèng en Rëma levensmiddelen in Pënösan zouden fourageeren.
Bij den afmarsch hield de bezetting van het bivak zich schuil
en legde een brigade daarvan, aan den staart der terugkeerende
colonne marcheerende, eene hinderlaag bij het aanvalspunt in
Pénösan. Twee vijanden vielen haar in handen.
Aan de bevolking van Pëparéq werd toegestaan, onder toezicht
uit het bivak Gëgarang de van haar door Pënösan geroofde en
in deze kampong opgeborgen goederen terug te halen.
14 Mei.
Een afdeeling van drie brigades met een opnemer, onder den
len luitenant Watrin, rukte met drie dagen vivres uit over Atoe-
Atoe en Kerëtan Djalang naar Omah Pandö om zoo mogelijk
pengoeloe Söndörön op te sporen en met opdracht verder om Rë-
mököt en Koetö Tinggi te bezoeken. Te 2.30 uur n.m. kwam
eene aanvulling van twee brigades maréchaussée en eenige dwang
arbeiders van Koeta Radja aan, onder bevel van den 2en lui
tenant J. van Braam Morris, die den 6en jl. van Koeala Sim
pang was vertrokken.
De Këdjoerön bericht dat de meeste vrouwen uit Tampèng zijn
gevlucht en dat de resteerende bevolking van Pënösan een on
derdak heeft gevonden in Brandang en Lëmbé, van waar hij die
lieden zal doen halen.