79
zes dagen vivres, over Aköl naar Pasér en Rëröbö Töa, met
opdracht de Rödjö's van beide genoemde kampongs zoo moge
lijk mede te brengen en ook nog Padang te bezoeken.
De patrouille Emondt kwam te 2 uur n.m. uit Rëmokot terug
met Rödjö Padang en zijne ondergeschikte hoofden, die naar
Tjéq Pëparéq werden verwezen. Yan pengoeloe Tampèng had
de patrouillecommandant niets vernomen. In Rëmököt was
beslag gelegd op 8 voorlaadgeweren.
De naar Gadjah afgezonden afdeeling keerde te 3 uur n.m.
met 50 karbouwen terug, die in de veekraal werden opgenomen.
26 Mei.
Rödjö Padang deelt mede, dat de Rödjö's van Pasér en Rë
röbö zich ook zullen melden.
De verschillende bivaks worden afgelost.
27 Mei.
De colonnecommandant begaf zich onder dekking van twee
brigades van 8 uur v.m. tot 4.30 uur n.m. naar Rëma en Tam
pèng. Daar Tjéq Rëma beweert de geëischte 100 geweren niet
te kunnen inleveren, krijgt hij last morgen al zijne onderge
schikte hoofden te brengen. Pengoeloe Tampèng blijkt gevlucht
te zijn, doch zijn jongere broeder meldt zich bij den colonne
commandant. Zeer veel volk was overal op het pad en men
toonde niet de minste vrees. Nergens meer valt een schot.
28 Mei.
De in de verschillende kampongs op wacht zijnde troepen wor
den afgelost.
Aan de naar aanleiding van de gisteren gedane oproeping ver
schenen hoofden van Rëma en onderhoorigheden wordt mede
gedeeld, dat beslag zal worden gelegd op 50 hunner karbouwen,
indien de geëischte geweren niet nog heden worden gebracht.
Enkele krijgsgevangenen worden aan Tjéq Rëma overgegeven.
Aan den Këdjoerön is medegedeeld, dat de buitgemaakte
karbouwen welke bij het vertrek der troepen nog zullen overblij
ven, tegen geringen prijs aan de bevolking van Pënampakan
zullen worden verkocht, onder voorwaarde, dat zij die dieien
voor genoemd tijdstip naar Tëmiang zal uitvoeren.