80
29 Mei.
Twee patrouilles, waarvan er een vivres voor één dag me-
denam, rukten uit naar de Goenöng Api en het gebergte ten
zuiden van Pënösan om ieder op 25 karbouwen beslag te leg
gen, toebehoorende aan Rëma, omdat de geweren niet werden
ingeleverd. Een dezer patrouilles keerde met het bepaalde aan
tal dieren terug.
Wederom ontving de colonnecommandant uit de Alaslanden
een brief van onhebbelijken inhoud, afgezonden door Sjech
Ibrahim en Sjech Abdoel Madjid, voor den Këdjoerön onbe
kende personen. Deze brief bevat zeer veel Arabische zinnen,
zoodat het vermoeden gewettigd is, dat hij is geschreven door
een geletterd persoon.
Aan den Këdjoerön wordt bevolen den bawar van Siah Oe-
tama te doen vertoonen, omdat men beweert dat dit rijkssie
raad der Këdjoeröns van Nösar in Böndör Klipah moet zijn
bewaard bij zekere vrouw Pijah, die in Tampèng is gesneuveld.
30 Mei.
Twee brigades onder bevel van den len luitenant Watrin
arresteerden in Rëma, Empoe-n-Rahi, een ex-Tjéq Rëma, die
geweren moest hebben achtergehouden en het lijk zou hebben
beroofd van den in Tampèng gesneuvelden ex-Këdjoerön Ama.
n-Tjané. Werkelijk werd ten huize van dien man beslag gelegd
op 4 voorladers met munitie en werd hij in het bezit bevonden
van een Arabisch buisje, toebehoord hebbende aan Ama-n-Tjané.
De naar het gebergte boven Pënösan gezonden patrouille
keerde heden eveneens met 25 karbouwen terug.
De bezettingen der kampongs werden afgelost.
31 Mei.
Kapitein de Graaf kwam te 2 uur n.m. met zijne colonne terug,
medebrengende de pengoeloe's van Pasér, Rëröbö Töa en Padang.
Den eersten dag rukte hij over Sëkoeölön en Akol naai Kë-
toekahde beide eerstgenoemde pëdösönöns werden bewoond
bevonden.
Den daarop volgenden dag ging het over Pasér naar Rondèng