91
nog verlaten kampongs Kisam, Pantjar Daröh, Lawé Kihing en
Tëroetöng Mëgarö werd te 10 uur v.m. Biaq Moeli bereikt, dat
door de zeer verspreide ligging der huizen, de onzindelijkheid
en den grooten afstand tot het water al even ongeschikt bleek
als Lawé Sagoe; daarom rukte de colonne langs den linkeroe
ver der rivier naar Bambél.
De aan Batoe Mboelön toebehoorende kampong Piö, even
benedenstrooms van Bambél gelegen, bleek bewoond, doch Bam
bél zelf, waar de colonne te 12 uur aankwam, was geheel door
de bevolking verlaten, hoewel het versterkt wasde wallen
waren echter nog niet geheel voltooid.
Deze kampong bood een prachtige ruimte aan en was niet
ver van de groote rivier gelegen en bovendien ruim voorzien
van padi en vee, zoodat onmiddellijk werd overgegaan tot het
betrekken van dit aangename bivak en het nemen van de noo-
dige maatregelen om den rijstvoorraad te vergrooten en vee
machtig te worden.
Hoewel het den ganschen dag af en toe regende, verschenen
enkele Bambélsche hoofden, als de Rödjö Moedö, pengoeloe Ko-
nèng, pengoeloe Sering-ring en de Katéb van Koetö Batoe, beide
laatstgenoemden van den rechteroever.
Ook Rödjö Bintang komt berichten brengen; hij beweert,
dat pengoeloe Batèn zich heeft versterkt in Koetö Lëngat Ba-
roe, even benedenstrooms van Koetö Blimbing gelegen. Een
groot aantal gezinnen van Lawé Sagoe en Lawé Hédjo zouden
naar het Karöland zijn gevlucht, waar men ook plannen tot
verzet had, doch nog geen afzonderlijke versterkingen had ge
bouwd. De Karö's zouden zelfs reeds naar Likat zijn gekomen,
om daar kruit en lood te brengen.
In Likat, eene nederzetting van Gajö's van Réket Göip, zou
veel volk verzameld zijn dat uit de Gajö-Loeös was gevlucht.
17 Juni.
Op een bericht dat Këdjoerön Djöhar zich in de kampong
Ngkëran zou bevinden, rukte de le luitenant Winter met viei
brigades daarheen, om die kampong en het nabijgelegen Paja
Köngkir te doorzoeken. Hij keerde te 5.30 uur n.m. terug met
17 voorladers, die in de huizen waren aangetroffen. Beide-