116
kende boomwortels en vele met een enkelen boomstam over
brugde ravijntjes, veranderde spoedig in een modderpoel.
In het bosch werden nog drie Batak's gevangen genomen en
een man neergelegd, die met zijn geweer wilde vluchten.
Verkleumd van de koude kwam de voorste halve divisie te
4.30 uur n.m. bij de eerste kampong, Hoeta Péak, van het
complex Litóng aan. De met geweren gewapende mannelijke
bevolking begon onmiddellijk op het zien der soldaten te vluch
ten, doch door het vlug omsingelen van de kampong werden de
Radja van Litóng en eenige volgelingen nog bijtijds ingesloten.
Eerst na herhaalde malen te zijn gesommeerd, kwamen zij uit
een der woningen voor den dag en zij waren blijkbaar zeer
verheugd, toen zij huns weegs konden gaan.
Uit alles bleek, dat men hier slecht gezind was. De huizen
waren geheel ledig gehaald en men had zelfs gepoogd de wo
ningen minder bewoonbaar te maken door het weghalen der
zijwanden, wat in deze gure bergstreek voldoende is om de
nachttemperatuur binnen de huizen zeer laag te doen zijn. Op
de binnenplaats van de kampong moesten dan ook twee zeer
groote vuren worden onderhouden, waaraan een ieder zich be
hoorlijk kon verwarmen. Levensmiddelen noch dieren werden
aangetroffen, zoodat men ook hier niet anders kon doen dan
van het veld ketela te gaan graven.
De achterste halve divisie en de trein bereikten Hoeta Péak
niet, doch betrokken bij het invallen van den avond een bosch
bivak op den linkeroever der rivier.
14 Juli.
De colonne verblijft in Litóng om den trein in te wachten.
Toen deze aankwam werd hij in de naastbij gelegen hoeta ge
legerd, onder dekking van drie brigades.
Een met den opnemer uitgezonden patrouille vond de overige
drie kleine hoeta's ook geheel verlaten en ontmoette niemand.
Andere patrouilles ontdekten in den omtrek der hoeta's ver
borgen voorraden padi en ingegraven varkens, die naar het
bivak werden gebracht en onder den troep werden verdeeld.
Des namiddags maakte Radja Sörè van Limboeng met een
groot gevolg zijn opwachting bij den colonnecommandant. Hij