117
deelde mede, namens den Toehan van Limboeng, Djonggima-
nauer, te komen, onder wien o.a. ook Litóng ressorteert. Hem
is toen gezegd geworden, dat Djonggimanauer zelf had behooren
te komen en het den colonnecommandant voorkwam, dat de
bevolking volstrekt niet vriendschappelijk gezind was, welk
vermoeden ook al gegrond was op het feit, dat hij Radja Sörè
was verschenen zonder, zooals toch gebruikelijk is, een klein
geschenk in levensmiddelen mede te brengen. Radja Sörè ant
woordde daarop, dat Djonggimanauer zich zeker te Hoeta Galoeng
bij de colonne zou vervoegen en vertrok weder naar Limboeng.
De bewoners van Litóng betrekken hunne padi uit Limboeng,
daar Litóng zelf te hoog gelegen is om er den rijstbouw uit
te oefenen.
15 Juli.
Te 7 uur v.m. vertrok de colonne naar het eveneens onder
Limboeng behoorende complex Hoeta Galoeng, waar zij te 11
uur v.m. aankwam.
De vier hoeta's waren alle geheel verlaten en men had zelfs
op verschillende punten een begin gemaakt aan de versterking
der kampongs. Ook hier is geen spoor van een padi-aanplant
te zien en wo.rden slechts uitgestrekte ketela-velden waargeno
men. Djonggimanauer verscheen niet.
Langs een zeer veel beloopen en gemakkelijk voetpad door-
rukkende, deboucheerde de colonne te 2.30 uur n.m. uit het
bosch en kreeg zij een ruim overzicht over de uitgestrekte goed
bewoonde, „Hoembang" genoemde vlakte, aan den noordelijken
voet van den Si Manoelang Dölök.
Te 4 uur daarop werd het bivak betrokken in het hoeta-com-
plex Hoeta Djoeloe, waar de mannen aanvankelijk de witte vlag
vertoonden, doch op onze nadering de vlucht namen. Vrouwen
en kinderen werden in het geheel niet gezien en de huizen wa
ren volkomen ledig. Hoeta Gindjang, de kampong van den Ra
dja Pa Djökal, was zelfs versterkt, waarom de poort met dyna
miet werd opengeslagen en beslag werd gelegd op alles wat tot
voeding kon dienen. Aan brandhout schijnt hier gebrek te
heerschen, want de bevolking behelpt zich met de lange gedroog
de stelen van een groote varensoort als brandstof te gebruiken.